ECLI:NL:RBDHA:2025:1043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL24.49876
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische eiser niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland indiende. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft op 20 september 2024 zijn asielaanvraag ingediend, maar verweerder heeft vastgesteld dat eiser eerder op 29 juni 2024 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Dit leidde tot de conclusie dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, zoals vastgelegd in artikel 30 van de Vreemdelingenwet.

Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij in Duitsland alleen vingerafdrukken heeft afgestaan en dat hij vreest voor zijn veiligheid door de Turkse autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat de vrees van eiser niet voldoende onderbouwd is en dat verweerder mag uitgaan van de juistheid van de registratie in het Eurodac-systeem. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Duitsland onevenredige hardheid zou opleveren. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij ervan wordt uitgegaan dat andere lidstaten hun verdragsverplichtingen nakomen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser niet overtuigend geacht en heeft de beslissing van de minister om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49876

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft op 13 december 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1980. Eiser heeft op 20 september 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] , omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser. In dit artikel is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 29 juni 2024 in Duitsland een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft op 15 oktober 2024 een terugnameverzoek gestuurd naar de Duitse autoriteiten. Het terugnameverzoek is op 18 oktober 2024 door Duitsland aanvaard. [3]
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in Duitsland alleen maar vingerafdrukken heeft afgestaan in het kader van registratie en strafrechtelijke controle. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom geen waarde wordt gehecht aan eisers verklaring dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Duitsland. Voorts voert eiser aan dat er in Duitsland een grote Turkse gemeenschap is. Hierdoor vreest eiser door de Turkse veiligheidsdiensten te worden opgespoord. Eiser stelt in dit verband dat het benaderen van de Duitse autoriteiten voor bescherming een theoretische optie is, waar in de praktijk geen waarde aan kan worden gehecht. Eiser voelt zich veilig in Nederland, hij hecht dan ook waarde aan het verblijf bij zijn zus waar hij afhankelijk van is. Eiser heeft in beroep een verklaring van zijn zus overgelegd, waarin staat dat eiser onder erbarmelijke omstandigheden in Irak heeft moeten overleven en hij veel intensieve steun nodig heeft om zijn trauma’s te verwerken en een nieuw leven op te bouwen. Hierdoor meent eiser dat Nederland zijn asielaanvraag inhoudelijk moet behandelen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ten aanzien van het gedwongen afnemen van vingerafdrukken in Duitsland geldt dat Dublin-lidstaten op grond van de Eurodac-verordening [4] verplicht zijn om illegale vreemdelingen die het grondgebied van de lidstaten binnenkomen, te registreren. Uit de registratie in Eurodac volgt dat eiser op 29 juni 2024 in Duitsland een verzoek heeft ingediend om internationale bescherming. Uit lijst A van bijlage II bij de uitvoeringsverordening (EU) nr. 118/2014 volgt dat een treffer in Eurodac geldt als bewijs van de indiening van een asielverzoek. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [5] mag verweerder uitgaan van de juistheid van een recente registratie in het Eurodac-systeem door een andere lidstaat en ligt het op de weg van de vreemdeling om deze juistheid te weerleggen. Eiser is hier niet in geslaagd. De enkele stelling van eiser dat hij nooit een asielaanvraag heeft ingediend in Duitsland, is onvoldoende om voorbij te gaan aan de gegevens die geregistreerd staan in het Eurodac-systeem. Verweerder heeft daarom mogen uitgaan van de juistheid van de registratie die volgt uit Eurodac. Duitsland is dan ook verantwoordelijk voor eisers asielaanvraag.
5. De gestelde vrees van eiser om na overdracht aan Duitsland opgespoord te worden door de Turkse veiligheidsdiensten heeft eiser niet nader onderbouwd. Dit geldt ook ten aanzien van eisers standpunt dat de autoriteiten van Duitsland geen bescherming kunnen bieden. Eiser heeft niet betwist dat verweerder voor wat betreft Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er vanuit worden gegaan dat de autoriteiten in Duitsland hun verdragsverplichtingen nakomen en dat zij eiser zullen beschermen tegen eventuele bedreigingen of pressie door derden. Niet is gebleken dat het vragen om bescherming bij de Duitse autoriteiten niet mogelijk dan wel bij voorbaat zinloos is.
6. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening tussen eiser en zijn zus. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij zorg nodig heeft en dat deze zorg alleen door de zijn zus verleend kan worden. De enkele schriftelijke verklaring van [naam] (ervan uitgaande dat zij eisers zus is) waarin zij schrijft dat sprake is van afhankelijkheid door de omstandigheden die eiser heeft meegemaakt in Irak, is daarvoor onvoldoende.
7. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening heeft verweerder een discretionaire bevoegdheid. Hierin is bepaald dat in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening elke lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Verweerder maakt hier terughoudend gebruik van, namelijk in situaties waarin overdracht getuigt van onevenredige hardheid. [6]
8. De wens van eiser om bij deze gestelde zus te verblijven heeft verweerder in redelijkheid niet hoeven aanmerken als een bijzondere, individuele omstandigheid die maakt dat overdracht van eiser aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt. In dit verband geldt dat in artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening de mogelijkheden voor het bijeenhouden en -brengen van het gezin in de asielprocedure zijn uitgewerkt en dat de Dublinverordening op zichzelf niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familie- of gezinslid in Nederland kan worden verkregen. [7] Verweerder heeft in de relatie tussen eiser en zijn zus dan ook geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag aan zich te trekken. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet. Eiser heeft verder geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd, anders dan de omstandigheden die hiervoor al zijn beoordeeld, die maken dat overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 januari 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU nr. 604/2014).
3.Artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening.
4.Verordening (EU) Nr. 603/2013.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2625.
6.Hoofdstuk C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Zie uitspraak van de Afdeling 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:74.