ECLI:NL:RBDHA:2025:1043
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Syrische eiser niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland indiende. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft op 20 september 2024 zijn asielaanvraag ingediend, maar verweerder heeft vastgesteld dat eiser eerder op 29 juni 2024 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Dit leidde tot de conclusie dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, zoals vastgelegd in artikel 30 van de Vreemdelingenwet.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij in Duitsland alleen vingerafdrukken heeft afgestaan en dat hij vreest voor zijn veiligheid door de Turkse autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat de vrees van eiser niet voldoende onderbouwd is en dat verweerder mag uitgaan van de juistheid van de registratie in het Eurodac-systeem. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Duitsland onevenredige hardheid zou opleveren. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend.
De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij ervan wordt uitgegaan dat andere lidstaten hun verdragsverplichtingen nakomen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser niet overtuigend geacht en heeft de beslissing van de minister om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen bevestigd.