ECLI:NL:RBDHA:2025:10394

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
NL25.20396
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en vrijheidsontneming in het bestuursrecht met betrekking tot vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de toegangsweigering en vrijheidsontneming van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.M. Ficq, had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de minister van Asiel en Migratie. Het eerste besluit, genomen op 23 april 2025, weigerde de toegang tot Nederland op basis van de Schengengrenscode. Het tweede besluit legde een vrijheidsontnemende maatregel op op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 behandeld, waarbij de eiser niet aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen gemotiveerde gronden had aangevoerd tegen de toegangsweigering, waardoor het beroep ongegrond werd verklaard. Tevens werd de vraag of de vrijheidsontneming onrechtmatig was, behandeld. De rechtbank concludeerde dat de waarborgen van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit niet van toepassing waren op de vrijheidsontneming in deze zaak. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de vrijheidsontneming niet onrechtmatig was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, afhankelijk van het bestreden besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.20396
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2025 (bestreden besluit 1) is aan eiser op grond van artikel 14, gelezen in samenhang met artikel 6 van Verordening (EU) nr. 2016/399 (Schengengrenscode) de toegang geweigerd en bij besluit van diezelfde datum (bestreden besluit 2) is aan eiser op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Op grond van artikel 94, tweede lid, van de Vw wordt, indien aan de vreemdeling een besluit tot weigering van toegang tot Nederland is uitgereikt, het beroep geacht mede een beroep tegen dit besluit te omvatten.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

Over bestreden besluit 1 (toegangsweigering)
1. Eiser heeft geen gemotiveerde gronden aangevoerd tegen het besluit tot toegangsweigering. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 daarom ongegrond.
Over bestreden besluit 2 (vrijheidsontnemende maatregel)
2. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat de informatiebrief waarin eiser schriftelijk wordt geïnformeerd, niet aan eiser is uitgereikt. Dit is volgens eiser een gebrek waarbij hij verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van
26 februari 2025 met het zaaknummer NL25.7497. De daaropvolgende belangenafweging dient in het voordeel van eiser uit te vallen. Verweerder heeft na de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024 voldoende tijd gehad om te zorgen dat ook in deze zaak de informatiebrief beschikbaar moet zijn en aan eiser uitgereikt.
3.2
De rechtbank begrijpt eiser, gelet op zijn verwijzingen naar voormelde uitspraken, dat verweerder in strijd met artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) heeft gehandeld.
4.1
Dit betoogt faalt. Anders dan de gemachtigde van eiser stelt, en in navolging van eerdere uitspraken van deze rechtbank [1] , zijn de waarborgen als genoemd in artikel 5.3 van het Vb niet van toepassing bij de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw zoals hier aan de orde. Nu de wetgever in het tweede lid van artikel 5.3 van het Vb expliciet de verplichtingen uit het eerste lid van overeenkomstige toepassing heeft verklaard bij vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde en zesde lid, van de Vw, kan niet worden volgehouden dat dit ook van toepassing moet zijn op vrijheidsontneming op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw.
4.2
Voorts volgt uit het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel dat eiser met behulp van een tolk in de Spaanse taal is verteld dat hij tegen de maatregel beroep kan instellen, al dan niet met behulp van een advocaat. Verder informeren over de reden voor vrijheidsbeneming heeft naar het oordeel van de rechtbank geen toegevoegde waarde nu deze enkel is gelegen in de eerder aan eiser opgelegde toegangsweigering.
5. Eisers verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank met het zaaknummer NL25.7497 maakt het voorgaande niet anders. In die zaak werd de grensdetentie op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, in verbinding met het zesde lid, van de Vw opgelegd. In die situatie is artikel 5.3, tweede lid, van het Vb expliciet van toepassing verklaard.
Over beide beroepen
6. Het beroep tegen bestreden besluit 1 en tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van
M.A. van Garder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.

Voetnoten

1.Zie onder andere RBDHA:2024:3258 en RBAMS:2023:6538.