ECLI:NL:RBDHA:2025:10383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
24-8699
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen sluiting horeca-inrichting wegens geweldsincident

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, eigenaar van een horeca-inrichting, tegen de sluiting van zijn zaak voor een periode van drie maanden. De sluiting volgde op een ernstig geweldsincident, waarbij explosies plaatsvonden in de nabijheid van de horeca-inrichting. De burgemeester van Den Haag had besloten tot sluiting om de openbare orde en veiligheid te waarborgen. Eiser betwistte de noodzaak van de sluiting en stelde dat er geen directe relatie was tussen de horeca-inrichting en het geweldsincident. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken, gezien de ernst van het geweldsincident en de kans op herhaling. De rechtbank vond de sluiting gerechtvaardigd en in het algemeen belang, ondanks de financiële gevolgen voor eiser. Het beroep werd ongegrond verklaard, en eiser kreeg geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8699

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [handelsnaam] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Kassino),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.P. Alonso).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de sluiting van [handelsnaam] (de horeca-inrichting) voor een periode van drie maanden.
1.1.
Met het bestreden besluit van 20 september 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de zoon van eiser, mr. A. Mao, als de waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2.
Eiser is eigenaar van de horeca-inrichting gevestigd op de [adres] , te [plaats] . Op vrijdag 31 mei 2024 hebben er twee explosies plaatsgevonden op de [straat] . Eén van deze explosies, de tweede, was rond 03.48 uur bij de horeca-inrichting van eiser. Gelet op de aard en de ernst van deze geweldsincidenten heeft verweerder aanleiding gezien om over te gaan tot sluiting van de horeca-inrichting voor de duur van drie maanden voor bezoekers voor de periode van 14 juni 2024 om 23.00 uur tot en met 31 augustus 2024 om 23.00 uur. Daarbij heeft verweerder rekening gehouden met de vrijwillige sluitingsperiode die eiser zelf heeft ingesteld vanaf 31 mei 2024 om 23.00 uur. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een ernstig geweldsincident waardoor de openbare orde in de omgeving van de horeca-inrichting zeer ernstig is verstoord en het woon- en leefklimaat zeer ernstig is aangetast. Ook achtte de politie ten tijde van de sluiting de kans op herhaling aannemelijk. Met de tijdelijke sluiting wil verweerder de verstoring van de openbare orde beëindigen, de kans op herhaling verkleinen, de rust in de directe omgeving van de horeca-inrichting laten terugkeren en een signaal afgeven dat het geweldsincident onacceptabel is.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Het bestreden besluit is onvoldoende en ontoereikend gemotiveerd. Ten eerste is niet gemotiveerd dat de sluiting een geschikte maatregel is om het met de sluiting beoogde doel te bereiken. Ten tweede is onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een gerichte aanslag op de horeca-inrichting, althans dat een (aannemelijke) directe relatie bestaat tussen de horeca-inrichting en de aanslag met explosieven. Ten derde is de noodzakelijkheid van de sluiting onvoldoende gemotiveerd. Ook is onvoldoende gemotiveerd of had kunnen worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel.
3.1.
Daarnaast had verweerder onder de gegeven omstandigheden geen gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om de horeca-inrichting te sluiten, omdat een aannemelijke directe relatie tussen de horeca-inrichting en de aanslag ontbreekt. Ook is niet uitgesloten dat de bovengelegen woningen dan wel de naastgelegen panden wellicht doelwit waren van de aanslag. Verder is het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat de sluiting geen geschikt middel is en de sluiting niet noodzakelijk is. Ook is de sluiting voor een periode van drie maanden onevenredig. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat eiser en zijn familie voor het inkomen nagenoeg geheel afhankelijk zijn van de inkomsten uit de horeca-inrichting.
Wat zijn de regels?
4. Op grond van artikel 2:79, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Den Haag (APV), gelezen in samenhang met artikel 174a van de Gemeentewet, kan de burgemeester de inrichting sluiten. Uit het Handhavingsbeleid voor Horeca en Alcoholverstrekkers Den Haag 2016 (het Handhavingsbeleid) blijkt dat bij de eerste constatering van ernstig geweld (overtreding in categorie A) een sluiting van drie maanden volgt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft eiser procesbelang?
5. De horeca-inrichting is op dit moment niet meer gesloten. De rechtbank moet daarom eerst de vraag beantwoorden of eiser voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval, omdat eiser, zoals zijn zoon tijdens de zitting heeft toegelicht, door de sluiting inkomsten is misgelopen en daarmee financiële schade heeft geleden.
Was verweerder bevoegd om de horeca-inrichting te sluiten?
6. De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of zich een situatie voordoet die de openbare orde, veiligheid of gezondheid bedreigt, verweerder beoordelingsruimte toekomt. De rechter mag de uitoefening van een bevoegdheid met beoordelingsruimte slechts terughoudend toetsen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat de feiten die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd de conclusie rechtvaardigen dat de openbare orde ernstig was verstoord en het woon- en leefklimaat zeer ernstig was aangetast, zodat sluiting van de horeca-inrichting was gerechtvaardigd. Verweerder heeft de ontploffing van het explosief als een zeer ernstig geweldsincident kunnen aanmerken. Daarbij heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht een directe relatie aannemelijk geacht tussen het incident en de horeca-inrichting, omdat het explosief gericht bij de horeca-inrichting in de brievenbus is gedaan. Dat het explosief op de buren was gericht acht de rechtbank geen reëel scenario. Verweerder heeft uit de rapportage van de politie af kunnen leiden dat uit de camerabeelden valt op te maken dat de horeca-inrichting doelwit was van de explosie. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat de andere aanslag ook op een horeca-inrichting is geweest. Ook heeft verweerder gelet op de aard van het incident en het feit dat destijds niet duidelijk was wat de aanleiding ervan was, een risico op herhaling kunnen aannemen. Verweerder was dan ook bevoegd om handhavend op te treden.
Mocht verweerder van zijn bevoegdheid gebruik maken?
6.1.
De vraag is vervolgens of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruikt heeft kunnen maken. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de aard en ernst van het geweldsincident, de noodzaak voor de sluiting gegeven. Dit soort incidenten hebben een grote invloed op het veiligheidsgevoel van omwonenden en vormen een grove aantasting van de rechtsorde. De rechtbank acht hierbij van belang dat de horeca-inrichting in een drukke woon-/winkelstraat ligt en om de horeca-inrichting woningen zijn gelegen. Ook staat het geweldsincident niet op zichzelf. De kans op herhaling was aanwezig. Verweerder heeft hierbij eveneens van belang kunnen achten dat onduidelijk was wat de aanleiding voor het incident is geweest.
6.2.
Dat de sluiting van de horeca-inrichting noodzakelijk wordt geacht, neemt niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Het is vaste rechtspraak dat de persoonlijke verwijtbaarheid van de ondernemer geen rol speelt bij de vraag of zich een situatie voordoet die aanleiding vormt voor sluiting van de horeca-inrichting. Alleen aan de orde is de vaststelling of sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde die in directe relatie staat met de aanwezigheid dan wel met de exploitatie van de horeca-inrichting.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het algemeen belang van bescherming van de openbare orde en de veiligheid van bezoekers, personeel en passanten zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van eiser. Sluiting van de horeca-inrichting voor de duur van drie maanden vindt de rechtbank niet onevenwichtig, gezien de omstandigheid dat het geweldsincident niet op zichzelf staat, kans op herhaling niet was uitgesloten en het geweldsincident specifiek was gericht op de horeca-inrichting van eiser. De rechtbank begrijpt dat sluiting van de horeca-inrichting voor eiser voelt alsof hij wordt gestraft en dat de persoon die het explosief bij de horeca-inrichting naar binnen heeft gegooid als het ware wordt beloond. De sluiting van de horeca-inrichting heeft echter tot doel de verstoring van de openbare orde te beëindigen, de kans op herhaling te verkleinen en de rust in de directe omgeving van de horeca-inrichting te laten terugkeren en een signaal af te geven dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn en is er dan ook niet op gericht om leed toe te voegen.
6.4.
Ter zitting heeft de zoon van eiser nader toegelicht dat de horeca-inrichting nog herstellende was van de financiële tegenslagen door de coronacrisis en dat de sluiting extra financiële problemen heeft meegebracht, waardoor het voortbestaan van de horeca-inrichting in gevaar is. Hoewel de rechtbank dit betreurt blijkt uit het dossier en de toelichting van verweerder op de zitting dat de (financiële) belangen van eiser zijn meegewogen en betrokken bij de totstandkoming van het besluit. Verweerder heeft de omstandigheid dat eiser door de sluiting nadelige financiële gevolgen ondervindt minder zwaar mogen laten wegen dan het belang bij de handhaving van de openbare orde en veiligheid en het voorkomen van nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de sluitingsduur in overeenstemming is met het Handhavingsbeleid.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het motiverings-, zorgvuldigheids-, evenredigheidsbeginsel dan wel enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.