3.1.Daarnaast had verweerder onder de gegeven omstandigheden geen gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om de horeca-inrichting te sluiten, omdat een aannemelijke directe relatie tussen de horeca-inrichting en de aanslag ontbreekt. Ook is niet uitgesloten dat de bovengelegen woningen dan wel de naastgelegen panden wellicht doelwit waren van de aanslag. Verder is het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat de sluiting geen geschikt middel is en de sluiting niet noodzakelijk is. Ook is de sluiting voor een periode van drie maanden onevenredig. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat eiser en zijn familie voor het inkomen nagenoeg geheel afhankelijk zijn van de inkomsten uit de horeca-inrichting.
4. Op grond van artikel 2:79, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Den Haag (APV), gelezen in samenhang met artikel 174a van de Gemeentewet, kan de burgemeester de inrichting sluiten. Uit het Handhavingsbeleid voor Horeca en Alcoholverstrekkers Den Haag 2016 (het Handhavingsbeleid) blijkt dat bij de eerste constatering van ernstig geweld (overtreding in categorie A) een sluiting van drie maanden volgt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft eiser procesbelang?
5. De horeca-inrichting is op dit moment niet meer gesloten. De rechtbank moet daarom eerst de vraag beantwoorden of eiser voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval, omdat eiser, zoals zijn zoon tijdens de zitting heeft toegelicht, door de sluiting inkomsten is misgelopen en daarmee financiële schade heeft geleden.
Was verweerder bevoegd om de horeca-inrichting te sluiten?
6. De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of zich een situatie voordoet die de openbare orde, veiligheid of gezondheid bedreigt, verweerder beoordelingsruimte toekomt. De rechter mag de uitoefening van een bevoegdheid met beoordelingsruimte slechts terughoudend toetsen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat de feiten die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd de conclusie rechtvaardigen dat de openbare orde ernstig was verstoord en het woon- en leefklimaat zeer ernstig was aangetast, zodat sluiting van de horeca-inrichting was gerechtvaardigd. Verweerder heeft de ontploffing van het explosief als een zeer ernstig geweldsincident kunnen aanmerken. Daarbij heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht een directe relatie aannemelijk geacht tussen het incident en de horeca-inrichting, omdat het explosief gericht bij de horeca-inrichting in de brievenbus is gedaan. Dat het explosief op de buren was gericht acht de rechtbank geen reëel scenario. Verweerder heeft uit de rapportage van de politie af kunnen leiden dat uit de camerabeelden valt op te maken dat de horeca-inrichting doelwit was van de explosie. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat de andere aanslag ook op een horeca-inrichting is geweest. Ook heeft verweerder gelet op de aard van het incident en het feit dat destijds niet duidelijk was wat de aanleiding ervan was, een risico op herhaling kunnen aannemen. Verweerder was dan ook bevoegd om handhavend op te treden.
Mocht verweerder van zijn bevoegdheid gebruik maken?