In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2025, wordt het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak behandeld. Het verzoeker, vertegenwoordigd door ing. J.L. van Brecht, had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, dat op 9 februari 2021 een omgevingsvergunning verleende voor het plaatsen van een erfafscheiding. Dit bezwaar werd door het college op 29 september 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank verklaarde het beroep van verzoeker tegen deze niet-ontvankelijkheid op 6 juli 2022 kennelijk ongegrond. Verzoeker kwam in verzet tegen deze uitspraak, maar ook dit verzet werd ongegrond verklaard op 20 oktober 2022.
Verzoeker heeft op 4 februari 2024 een herzieningsverzoek ingediend, maar dit verzoek werd op 22 april 2024 ingetrokken. Op 27 april 2024 diende verzoeker opnieuw een herzieningsverzoek in. De rechtbank benadrukt dat een herzieningsverzoek niet bedoeld is om een geschil opnieuw aan de rechter voor te leggen, maar enkel om onherroepelijke uitspraken te herzien op basis van nieuwe feiten of omstandigheden die voor de uitspraak niet bekend waren.
De rechtbank concludeert dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding kunnen geven tot herziening van de eerdere uitspraken. Het verzoek om herziening wordt afgewezen, en verzoeker krijgt het griffierecht niet terug. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van mr. C.A. van der Meijs, griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 januari 2025.