ECLI:NL:RBDHA:2025:1035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
24/3796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek inzake omgevingsvergunning voor erfafscheiding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2025, wordt het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak behandeld. Het verzoeker, vertegenwoordigd door ing. J.L. van Brecht, had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, dat op 9 februari 2021 een omgevingsvergunning verleende voor het plaatsen van een erfafscheiding. Dit bezwaar werd door het college op 29 september 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank verklaarde het beroep van verzoeker tegen deze niet-ontvankelijkheid op 6 juli 2022 kennelijk ongegrond. Verzoeker kwam in verzet tegen deze uitspraak, maar ook dit verzet werd ongegrond verklaard op 20 oktober 2022.

Verzoeker heeft op 4 februari 2024 een herzieningsverzoek ingediend, maar dit verzoek werd op 22 april 2024 ingetrokken. Op 27 april 2024 diende verzoeker opnieuw een herzieningsverzoek in. De rechtbank benadrukt dat een herzieningsverzoek niet bedoeld is om een geschil opnieuw aan de rechter voor te leggen, maar enkel om onherroepelijke uitspraken te herzien op basis van nieuwe feiten of omstandigheden die voor de uitspraak niet bekend waren.

De rechtbank concludeert dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding kunnen geven tot herziening van de eerdere uitspraken. Het verzoek om herziening wordt afgewezen, en verzoeker krijgt het griffierecht niet terug. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van mr. C.A. van der Meijs, griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3796
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 op het verzoek om herziening van de uitspraak van de rechtbank van 20 oktober 2022 van

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: ing. J.L. van Brecht).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek om herziening van de uitspraak van de rechtbank op verzet van 20 oktober 2022 (SGR 21/7053 V). In deze uitspraak is het verzet beoordeeld tegen de uitspraak van de rechtbank van 6 juli 2022, betreffende het beroep van verzoeker tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg (het college).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, en de gemachtigden van het college,
E. Tolido en C. de Koning.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan dit verzoek om herziening ging het volgende vooraf. Aan verzoeker is bij besluit van het college van 9 februari 2021 een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een erfafscheiding op het perceel plaatselijk gemerkt [adres] in [plaatsnaam] . Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Kort samengevat is het bezwaar voornamelijk gericht tegen het feit dat er voor een erfafscheiding op de plek van de door eiser beoogde erfafscheiding al een andere omgevingsvergunning was verleend. Bij besluit van 29 september 2021 heeft het college het bezwaar van verzoeker
niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn. De rechtbank heeft het beroep van verzoeker tegen dat besluit in de uitspraak van 6 juli 2022 kennelijk ongegrond verklaard (SGR 21/7053). Tegen die uitspraak is verzoeker in verzet gekomen. Dat verzet heeft de rechtbank ongegrond verklaard bij uitspraak van
20 oktober 2022 (SGR 21/7053 V).
2.1.
Verzoeker heeft op 4 februari 2024 verzocht om herziening van deze uitspraak, maar heeft dit verzoek ingetrokken op 22 april 2024.
2.2.
Verzoeker heeft op 27 april 2024 opnieuw verzocht om herziening van de uitspraak van 20 oktober 2022.
3. De rechtbank stelt voorop dat een herzieningsverzoek er niet voor bedoeld is om het geschil waarover bij uitspraak is beslist, naar aanleiding van die uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Het bijzondere rechtsmiddel is ook niet bedoeld om een partij de mogelijkheid te geven om het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. [1]
3.1.
De rechtbank kan een onherroepelijk geworden uitspraak alleen herzien op grond van feiten en omstandigheden die zijn omschreven in artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van deze bepaling kan een onherroepelijk geworden uitspraak op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4. Verzoeker betoogt dat de rechtbank de inhoudelijke beroepsgronden tegen de verleende omgevingsvergunning niet heeft behandeld. De rechtbank overweegt dat dit het gevolg is van de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift van verzoeker. De rechtbank heeft het daartegen door verzoeker ingestelde beroep kennelijk ongegrond verklaard. Wanneer een bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, komt de rechtbank niet toe aan inhoudelijke gronden die zijn aangevoerd. Het betoog van eiser dat het bezwaarschrift wel tijdig is ingediend, omdat de bezwaartermijn eindigde op 24 maart 2021, heeft de rechtbank in de uitspraak van 20 oktober 2022 verworpen. Alleen al omdat dit betoog vóór de uitspraak van 20 oktober 2022 naar voren is gebracht, wordt niet voldaan aan de voorwaarden in onderdelen b en c van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Ditzelfde geldt voor het betoog van eiser dat het niet rechtmatig is dat twee omgevingsvergunningen voor een erfafscheiding op dezelfde locatie zijn verleend.

Conclusie en gevolgen

5. Omdat verzoeker geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding kunnen geven voor een herziening, moet het herzieningsverzoek worden afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.A. van der Meijs, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
30 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit volgt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1487.