ECLI:NL:RBDHA:2025:10345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
24-12974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier en samenwoningsvereiste in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 mei 2025, wordt de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser voor het doel 'verblijf als familie- of gezinslid bij zijn echtgenote' behandeld. De intrekking is per 5 november 2022 ingegaan, omdat eiser niet langer aan de voorwaarden voor de vergunning voldeed. Eiser was het niet eens met deze datum en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelt of de intrekking van de verblijfsvergunning stand kan houden op basis van de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit.

De rechtbank concludeert dat de minister de verblijfsvergunning terecht heeft ingetrokken, omdat eiser per 5 november 2022 niet meer samenwoonde met zijn echtgenote, mevrouw [echtgenote]. De rechtbank legt uit dat de minister op basis van een meldingsformulier van de referente en telefonisch contact met haar heeft vastgesteld dat de samenwoning was verbroken. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat hij op de datum van intrekking nog samenwoonde met zijn echtgenote. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van de referente en de bevestiging daarvan door de minister voldoende zijn om de intrekking te rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de intrekking van de verblijfsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Vreemdelingenwet en de voorwaarden voor het behoud van een verblijfsvergunning op basis van samenwoning.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/12974

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.S.K. Jap A Joe),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: J. Visschers).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [echtgenote]’ met ingang van 5 november 2022. Eiser is het niet eens met de datum van intrekking. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de intrekking van eisers verblijfsvergunning met ingang van 5 november 2022 stand kan houden.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de verblijfsvergunning van eiser met ingang van 5 november 2022 heeft kunnen intrekken, omdat eiser per die datum niet langer aan de voorwaarden voor de vergunning voldoet. Eiser woont vanaf dat moment namelijk niet meer samen met zijn echtgenote, mevrouw [echtgenote] (referente)
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 19 juli 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de intrekking van eisers verblijfsvergunning met ingang van 5 november 2022 gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en mr. H.K. Jap A Joe, waarnemend gemachtigde van eiser. De minister was door aan de rechtbank telefonisch doorgegeven vertraging met de trein niet op tijd aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft sinds 6 november 2020 een verblijfsvergunning voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij zijn echtgenote, referente. Op 4 oktober 2023 heeft referente een meldingsformulier ingediend waarop zij heeft aangegeven dat zij met ingang van 5 november 2022 niet meer samenwoont met eiser.
3.1.
De minister heeft op 14 februari 2024 een voornemen uitgebracht om eisers verblijfsvergunning met ingang van 5 november 2022 in te trekken. Eiser heeft hier bij zienswijze van 29 februari 2024 op gereageerd en heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een verbroken gezinsband en dat hij op het echtelijke adres ingeschreven is gebleven. Ter onderbouwing heeft eiser onder andere een verklaring van referente overgelegd van 26 februari 2024. In deze brief staat dat eiser en referente zich inmiddels met elkaar hebben verzoend en dat de minister referente kan bellen als hij nog verdere vragen heeft.
3.2.
De minister heeft vervolgens op 1 en 2 mei 2024 telefonisch contact gehad met referente. De minister geeft aan dat referente tijdens deze gesprekken desgevraagd heeft bevestigd dat er sinds 5 november 2022 geen sprake meer is van samenwoning met eiser. De minister heeft bij besluit van 3 mei 2024 de verblijfsvergunning van eiser met ingang van 5 november 2022 ingetrokken. Met het bestreden besluit van 19 juli 2024 op het bezwaar van eiser is de minister hierbij gebleven.
Datum intrekking
4. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte met ingang van 5 november 2022 zijn verblijfsvergunning heeft ingetrokken. Er was namelijk geen sprake van een beëindigde samenwoning op die datum. Het geweld door de zoon van referente zorgde er voor dat eiser wegbleef. Eiser wijst naar de brief van referente van 26 februari 2024. Eiser voert aan dat hij inmiddels niet meer samenwoont met referente en dat zij op 11 juni 2024 een echtscheidingsprocedure aanhangig hebben gemaakt.
4.1.
Volgens artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang gelezen met artikel 18, eerste lid, van de Vw, kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken als niet meer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. Voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij echtgenote zijn deze beperking en de voorwaarden daarvan verder uitgewerkt in artikel 3.17 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb): de verblijfsvergunning wordt verleend als de vreemdeling en de hoofdpersoon (de echtgenote) samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Samenwoning is verder uitgewerkt in paragraaf B7/3.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en bestaat uit drie cumulatieve voorwaarden: de referent en de vreemdeling wonen feitelijk samen, voeren naar buiten toe hetzelfde adres en zijn ingeschreven op hetzelfde adres in de BRP.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de vergunning van eiser met ingang van 5 november 2022 heeft kunnen intrekken. Dat is namelijk de datum waarop volgens referente de samenwoning is verbroken. Dit heeft zij aangegeven op het meldingsformulier en heeft zij vervolgens ook nog telefonisch bevestigd. Eiser heeft niet nader onderbouwd waarom de minister niet van deze verklaring van referente heeft kunnen uitgaan. De door eiser overgelegde brief van referente van 26 februari 2024 is daartoe onvoldoende. In deze brief is immers niets opgenomen ten aanzien van samenwoning. Eiser heeft ook niet met andere bewijsstukken aannemelijk gemaakt dat hij op 5 november 2022 samenwoonde met referente. De stelling van eiser dat hij niet met referente samenwoonde vanwege haar zoon maakt het voorgaande niet anders. Dit is verder door eiser niet onderbouwd en is door referente ook betwist.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de intrekking van zijn verblijfsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr.L.S. Lodder, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.