ECLI:NL:RBDHA:2025:10313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
C/09/665061 / FA RK 24-2901
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van gezag, hoofdverblijfplaats en zorgregeling in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure betreffende het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021. De moeder heeft verzocht om doorhaling van een aantekening in het gezagsregister, omdat zij stelt dat de vader misbruik heeft gemaakt van haar DigiD. De rechtbank heeft deze stelling echter onvoldoende geacht om het gezag te wijzigen. De vader heeft ingestemd met de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder, wat door de rechtbank is toegewezen. Tevens is een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige om de week op woensdag en vrijdag bij de vader verblijft. De rechtbank heeft overwogen dat de ouders momenteel in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over de minderjarige en dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-2901
Zaaknummer: C/09/665061
Datum beschikking: 17 juni 2025

Gezag, hoofdverblijfplaats en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken

Beschikking op het op 18 april 2024 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D.Z. Peters te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.A. Hoste te Den Haag.

Procedure

Bij beschikking van 10 juni 2024 van deze rechtbank is de door de vader met ingang van 1 mei 2024 te betalen kinderalimentatie voor de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ), bepaald op € 628,00 per maand, vanaf 10 juni 2024 telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen. Daarbij is de behandeling van de verzoeken met betrekking tot het gezag, de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de proceskosten tot een nog nader te bepalen datum pro forma aangehouden.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek.
Op 20 mei 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

Aanvullende feiten

- Tijdens de behandeling in kort geding op 18 april 2024 van deze rechtbank zijn partijen – voor zover hier van belang – het volgende overeengekomen:
- De vader brengt [minderjarige] vanavond, 18 april 2024, tussen 19.30 uur en 20.00 uur terug bij de moeder, op het adres van de ouders van de moeder.
- [minderjarige] zal om de week op woensdag van 09.00 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijven, voor het eerst op woensdag 24 april 2024. [minderjarige] zal om de week van vrijdag 09.00 uur tot en met zondag 18.00 uur bij de vader verblijven, voor het eerst op vrijdag 26 april 2024. De vader zal [minderjarige] steeds halen en brengen van en naar de moeder op het adres van de moeder aan de [adres] .
- Partijen zullen de bovenstaande regeling mogelijk gedurende de zomervakantie tijdelijk aanpassen, zodat de moeder met [minderjarige] op vakantie kan.

(Aanvullend) verzoek en verweer

De vader voert verweer tegen de verzoeken van de moeder, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Tevens verzoekt de vader zelfstandig:
- te bepalen dat [minderjarige] om de week op woensdag van 09.00 uur tot donderdag 18.00 uur en om de week van vrijdag 09.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijft, alsmede de helft van de vakantie- en feestdagen, in onderling overleg te bepalen.
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De moeder heeft mondeling verweer gevoerd, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft alles wat in de vorige beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Gezag
Juridisch kader
Op grond van artikel 1:253n, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen het gezamenlijk gezag, zoals bedoeld in artikel 1:251 BW, beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. In dat geval bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige kinderen toekomt. Het eerste en derde lid van artikel 1:251a BW zijn van overeenkomstige toepassing. De rechtbank beëindigt het gezamenlijk gezag slechts, indien: a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Standpunt moeder
De moeder stelt dat de vader misbruik heeft gemaakt van haar DigiD en daarmee, buiten haar medeweten om en zonder haar daadwerkelijke instemming, een aantekening in het gezagsregister heeft laten opmaken. Zodoende heeft de vader mede het gezag over [minderjarige] verkregen. De moeder verzoekt daarom primair om doorhaling van de aantekening in het gezagsregister. Subsidiair verzoekt zij om haar voortaan alleen met het gezag over [minderjarige] te belasten. Hiertoe heeft de moeder aangegeven dat de verhoudingen inmiddels zodanig ernstig verstoord zijn dat er geen communicatie mogelijk is tussen de ouders. Het is voor de moeder niet mogelijk om het gezag gezamenlijk met de vader uit te oefenen.
Standpunt vader
De vader betwist dat hij zonder medeweten en instemming van de moeder het gezamenlijk gezag heeft geregeld. Volgens de vader is gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] , omdat de vader een belangrijke rol speelt in haar leven en een groot deel van de zorg voor haar draagt. Er is geen sprake van een situatie dat handhaving van het gezamenlijk gezag zal leiden tot een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders. Ook is het niet in het belang van [minderjarige] om het gezamenlijk gezag te wijzigen.
Overwegingen rechtbank
Ten aanzien van het verzoek tot doorhaling van de aantekening in het gezagsregister overweegt de rechtbank als volgt. Uit de overgelegde stukken en dat wat op de zitting is besproken is niet vast te stellen hoe een en ander precies is verlopen bij het verkrijgen van het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] . In het licht van de betwisting door de vader is de stelling van de moeder dat de vader misbruik heeft gemaakt van haar DigiD onvoldoende om de aantekening door te halen. De rechtbank zal dit primaire verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
De rechtbank zal daarom het subsidiaire verzoek van de moeder beoordelen.
Nog daargelaten of er sprake is van de op grond van de wet benodigde gewijzigde omstandigheden, ziet de rechtbank reeds op inhoudelijke gronden geen aanleiding om een wijziging aan te brengen in de gezagssituatie. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen, omdat dit in het belang van het kind wordt geacht. Hiervoor is wel vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijk overleg over zaken die het kind aangaan en dat zij belangrijke beslissingen over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans dat zij in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind (kunnen) voordoen.
Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken is gebleken dat de verstandhouding tussen de ouders momenteel goed is. De ouders kunnen met elkaar overleggen en gezamenlijk beslissingen nemen over [minderjarige] . De stelling van de moeder dat de verstandhouding tussen de ouders in het verleden minder goed is geweest en in de toekomst mogelijk kan verslechteren, is voor de rechtbank geen reden om daar nu reeds op vooruit te lopen en een wijziging aan te brengen in het gezamenlijk gezag. Voor de rechtbank is dan ook niet vast komen te staan dat er sprake is van feiten of omstandigheden, waardoor er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders of dat een wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] daarom afwijzen.
Hoofdverblijfplaats
Op de zitting heeft de vader ingestemd met vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder. Niet is gebleken dat het belang van [minderjarige] zich hiertegen verzet. De rechtbank zal het verzoek van de moeder tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder dan ook toewijzen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Juridisch kader
Aangezien de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige] is artikel 1:253a BW van toepassing op het verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling). De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit het vierde lid van artikel 1:253a BW volgt dat artikel 1:377e BW van overeenkomstige toepassing is, zodat de rechtbank op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling kan wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Standpunt moeder
De moeder heeft aanvankelijk verzocht om vaststelling van een zorgregeling, waarbij de vader eenmaal per veertien dagen begeleid contact heeft met [minderjarige] . Volgens de moeder is het in het verleden meermaals voorgekomen dat de vader [minderjarige] zonder toestemming van de moeder bij zich heeft gehouden. Op de zitting heeft de moeder haar verzoek gewijzigd, in die zin dat zij thans wenst dat een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] wordt vastgesteld van woensdagmiddag uit school tot 18.00 uur en van vrijdag uit school tot 19.00 uur.
Standpunt vader
De vader verzet zich tegen de zorgregeling zoals de moeder voorstaat, omdat hij deze zorgregeling te beperkt vindt. De vader heeft op de zitting aangegeven dat hij thans wenst dat een zorgregeling tussen hem en [minderjarige] wordt vastgesteld van om de week van woensdag uit school tot 18.00 uur en om de week van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Gebleken is dat de ouders op goede voet met elkaar staan en afspraken met elkaar kunnen maken over het contact tussen de vader en [minderjarige] . Daarbij vindt het contact tussen de vader en [minderjarige] op sommige momenten ook plaats bij de moeder thuis. Beide ouders hebben op de zitting aangegeven behoefte te hebben aan duidelijkheid over de zorgregeling voor het geval dat de verstandhouding tussen de ouders in de toekomst verslechtert. In de kort gedingprocedure in 2024 zijn partijen een zorgregeling overeengekomen, waarbij [minderjarige] om de week op woensdag van 09.00 uur tot 18.00 uur en om de week van vrijdag 09.00 uur tot en met zondag 18.00 uur bij de vader verblijft. De vader heeft aangegeven dat hij wil dat de rechtbank deze zorgregeling zal vaststellen, met een minimale aanpassing van de tijdstippen omdat [minderjarige] in de nabije toekomst naar school zal gaan. De moeder wil dat voor het geval dat de verstandhouding tussen partijen verslechtert een zorgregeling wordt vastgesteld waarbij de vader gedurende twee middagen per week contact heeft met [minderjarige] . Hiertoe heeft de moeder aangevoerd dat zij zorgen heeft over de veiligheid van [minderjarige] als de partner van de vader aanwezig is tijdens het contact tussen de vader en [minderjarige] . Daarnaast heeft de moeder de vrees dat de vader [minderjarige] mogelijk zal achterhouden en niet meer terug naar de moeder zal brengen. De moeder verzet zich daarom tegen overnachtingen van [minderjarige] bij de vader.
De rechtbank overweegt dat een deel van de zorgen van de moeder zien op de partner van de vader. Nu uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken niet is gebleken dat de vader zelf niet (goed) in staat is om voor [minderjarige] te zorgen en hij op de zitting heeft toegezegd om tijdens overnachtingen van [minderjarige] met haar bij zijn moeder te zullen slapen en niet bij zijn partner, ziet de rechtbank hierin geen reden om een regeling zonder overnachtingen te bepalen. Met betrekking tot de zorg van de moeder dat de vader [minderjarige] mogelijk zou achterhouden, overweegt de rechtbank dat dit zich ook zou kunnen voordoen in het geval er een zorgregeling zonder overnachtingen wordt vastgesteld, terwijl de moeder daar wel achter kan staan en zij tijdens de kort geding procedure wel een regeling met overnachtingen bij de vader is overeengekomen. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om een zorgregeling te bepalen waarbij [minderjarige] niet bij de vader zal overnachten en zal daarom de zorgregeling vastleggen welke partijen op 18 april 2024 tijdens de kort geding procedure zijn overeengekomen, met dien verstande dat de rechtbank wel zal vaststellen dat de zorgmomenten starten op woensdag respectievelijk vrijdag uit school. Het meer of anders verzochte ten aanzien van de zorgregeling zal de rechtbank afwijzen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

BeslissingDe rechtbank:

bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te
[geboorteplaats] , de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder;
bepaalt dat [minderjarige] bij de vader zal zijn:
- om de week op woensdag uit school tot 18.00 uur;
- om de week van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.L. Benink, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.X.R. Yi als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 17 juni 2025.