ECLI:NL:RBDHA:2025:10312

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
NL23.17724
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Egyptische eiser met vrees voor vervolging door de Moslimbroederschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van een Egyptische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. De eiser, die beweert bedreigd te zijn door de Moslimbroederschap, heeft op 29 januari 2022 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ingediend. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie terecht is. De rechtbank stelt vast dat de eiser wisselende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de vermeende bedreigingen door de Moslimbroederschap, wat de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas ondermijnt. De rechtbank concludeert dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Egypte vreest voor vervolging of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank wijst erop dat de eiser in beginsel aangifte had kunnen doen tegen de Moslimbroederschap, en dat zijn vrees voor represailles bij terugkeer niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17724

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. van der Toorn),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. D.A.H. van den Tillaar).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert tegen de afwijzing een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of verweerder de asielaanvraag terecht heeft afgewezen.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

1. Eiser heeft op 29 januari 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend (de asielaanvraag). Hij heeft de Egyptische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2003. Verweerder heeft de asielaanvraag met het besluit van 24 mei 2023 (het bestreden besluit) in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
2. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Toen hij nog in zijn ouderlijk huis in Egypte woonde, is hij door de Moslimbroederschap benaderd om met hen te gaan samenwerken. Eiser heeft dit geweigerd en is als gevolg daarvan door Moslimbroeders mishandeld en met de dood bedreigd. Deze incidenten hebben ertoe geleid dat eiser tot drie keer toe zijn ouderlijk huis voor een langere heeft verlaten om op die manier aan de dreiging en geweld te ontkomen. Na terugkomst in de woning van zijn ouders werd eiser telkens opnieuw geconfronteerd met nieuwe dreigementen vanuit de Moslimbroederschap. Eiser vreest bij terugkeer door de Moslimbroederschap te worden vermoord. Daar komt bij dat eiser tegen zijn wil in het Egyptische leger, waar ook leden van de Moslimbroederschap onderdeel van vormen, zal moeten dienen.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst
2. Problemen vanwege de Moslimbroederschap
3. Militaire dienstplicht
Verweerder heeft het eerste en het derde relevante element geloofwaardig geacht. Het tweede relevante element niet. Verweerder heeft in dit kader gesteld dat het niet geloofwaardig is dat eiser geen aangifte kon doen tegen leden van de Moslimbroederschap en dat eiser wisselende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de bedreiging door de Moslimbroederschap tijdens zijn verblijf in zijn ouderlijk huis. Volgens verweerder zijn de geloofwaardig geachte relevante elementen niet te herleiden tot een van de gronden van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) en volgt hieruit ook niet een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarom heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen.
De beroepsgronden
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn problemen vanwege de Moslimbroederschap (het tweede relevante element) onterecht door verweerder als ongeloofwaardig is aangemerkt. Volgens eiser heeft verweerder niet onderbouwd in hoeverre uit de door hem overgelegde documenten van twee strafzaken in Egypte blijkt dat het doen van aangifte, gevolgd door een strafzaak, mogelijk is. Daarbij komt dat eiser niet heeft gesteld dat het doen van aangifte in zijn algemeenheid niet mogelijk is, maar dat die mogelijkheid vanwege de bedreigingen van de Moslimbroederschap voor hem persoonlijk niet bestond. Verder stelt eiser dat zijn verklaringen over de drie aanvallen en/of bedreigingen door de Moslimbroederschap consistent zijn geweest. Hij heeft bij het afleggen van de verklaringen de nadruk gelegd op wat hem is overkomen en niet op de ervaren gevolgen, namelijk het moeten verlaten van het ouderlijk huis. Om die reden zijn de gevolgen door eiser als marginaal feit omschreven. Daarnaast stelt eiser dat hij in het licht van het bepaalde in het Vluchtelingenverdrag een geronde vrees heeft voor vervolging en dat hij risico loopt op ernstige schade als hij in het Egyptische leger zou gaan dienen.
De beoordeling door de rechtbank
De geloofwaardigheid van eisers problemen vanwege de Moslimbroederschap
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het tweede relevante element niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De rechtbank stelt daarbij voorop dat eiser tijdens het aanmeldgehoor van 14 februari 2022 heeft verklaard dat hij asiel heeft aangevraagd omdat hij van Nederland houdt en hier een betere toekomst verwacht. Ook heeft hij naar eigen zeggen een visum voor Turkije aangevraagd om daar te kunnen werken om zijn familie te helpen. Eiser verklaarde ook dat hij tot zijn vertrek bij zijn ouders thuis gewoond. In de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor zijn deze verklaringen gecorrigeerd, maar zonder toe te lichten waarom eiser in eerste instantie heel anders heeft verklaard. Dit doet bij voorbaat afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas dat eiser tijdens het nader gehoor van 26 oktober 2022 naar voren heeft gebracht.
5.1.
Verweerder heeft verder terecht gesteld dat eiser wisselende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de bedreigingen door het Moslimbroederschap aan zijn adres. Tijdens het nader gehoor heeft eiser eerst verklaard dat het verhaal drie jaar geleden (de rechtbank begrijpt: in 2019) begon met een aanval van de Moslimbroederschap op zijn huis. Gevraagd naar de exacte datum waarop de problemen met de Moslimbroederschap drie jaar geleden zijn begonnen, verklaarde eiser dat het ongeveer op 20 oktober 2017 is geweest. Vervolgens verklaarde eiser dat de eerste aanval in maart 2018 heeft plaatsgevonden. Later in het gesprek werd aan eiser opnieuw de vraag gesteld wanneer de eerste bedreiging heeft plaatsgevonden, zodat het relaas goed op papier kan worden gezet. Eiser antwoordde dat het ongeveer tussen 15 en 20 april 2018 was geweest. Eiser heeft vervolgens in de correcties en aanvullingen gesteld dat dat hij na de eerste aanval op 20 oktober 2017 met zijn familie is verhuisd naar een nieuwe woning. Over de tweede aanval heeft eiser tijdens het nader gehoor verklaard dat deze eind 2018 heeft plaatsgevonden, maar later in het gesprek verklaarde hij dat hij precies weet dat de tweede bedreiging op 10 september 2018 plaatsvond. De derde aanval was volgens eiser medio 2019, maar later in het gesprek verklaarde eiser dat hij precies weet ongeveer tussen 1 en 3 oktober 2019 voor de derde keer te zijn bedreigd. Eiser heeft dus wisselend en tegenstrijdig verklaard over de verschillende periodes waarin hij door de Moslimbroederschap zou zijn bedreigd.
5.2.
Verweerder heeft ook terecht gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over verschillende andere gebeurtenissen, zoals het vluchten uit zijn ouderlijk huis. Tijdens het aanmeldgehoor heeft eiser verklaard dat hij tot op de dag voor zijn vertrek uit Egypte bij zijn ouders thuis heeft gewoond en dat hij alleen soms een tijdje ergens anders sliep voor werk. Tijdens het nader gehoor verklaarde eiser dat hij vanaf juli 2020 bij een vriend en op zijn werk heeft geslapen en dat hij ook weleens op straat heeft geslapen. Later in het gehoor verklaarde eiser dat hij na de tweede bedreiging door de Moslimbroeders in september 2018 niet meer thuis heeft gewoond. Op het moment dat eiser met deze onverenigbare verklaringen geconfronteerd werd, verklaarde hij dat hij sinds de derde aanval in oktober 2019 zijn ouderlijk huis heeft verlaten en dat hij daarna zijn vertrek uit Egypte heeft geregeld. In beroep heeft eiser gesteld dat zijn vertrek uit de woning van zijn ouders slechts een marginaal feit betreft. Op de zitting stelde hij dat hij altijd thuis heeft gewoond en steeds tijdelijk het ouderlijk huis heeft verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank verklaart dit echter niet het wisselende karakter van de verklaringen die hij heeft afgelegd over de verschillende momenten waarop hij zijn ouderlijke woning heeft verlaten en de vraag of hij daarna nog is teruggekeerd. Dit is ook geen marginale gebeurtenis, aangezien het onderdeel uitmaakt van eisers asielrelaas. Naar het oordeel van de rechtbank houdt ook het standpunt dat eiser over de bedreigingen zelf wel consistent heeft verklaard, zoals hiervoor overwogen, geen stand. Verder heeft verweerder terecht geconstateerd dat eiser over het contact met zijn familie wisselend heeft verklaard. In het nader gehoor heeft hij eerst verklaard dat hij geen contact meer heeft met zijn familie, maar daarna ook dat hij van zijn familie te horen heeft gekregen over wat er sinds zijn vertrek is gebeurd en over de problemen die zij nog steeds meemaken. Op de zitting is gesteld dat eiser na zijn vertrek uit Egypte geen contact meer heeft kunnen krijgen met zijn familie. Dit strookt echter nog altijd niet met eisers eerdere verklaring dat hij door zijn familie op de hoogte is gebracht na zijn vertrek. Verweerder heeft eiser tot slot naar het oordeel van de rechtbank voldoende in de gelegenheid gesteld om duidelijkheid te verschaffen over de inconsistenties in zijn asielrelaas. De door eiser in dat kader afgelegde verklaringen hebben de tegenstrijdigheden niet weggenomen.
5.3.
Ook heeft verweerder zich niet onrechte op het standpunt gesteld dat eiser in beginsel aangifte had kunnen doen tegen de Moslimbroederschap. Uit een objectieve bron, te weten het Algemeen ambtsbericht Egypte van november 2021, volgt dat de Moslimbroederschap in Egypte als een terroristische organisatie wordt aangemerkt, dat burgers de mogelijkheid hebben om aangifte te doen van misdrijven en dat aangiftes doorgaans voortvarend in behandeling worden genomen. Bovendien blijkt volgens verweerder uit de door eiser overgelegde vonnissen van een aantal strafzaken die tegen de Moslimbroederschap in Egypte zijn gevoerd dat burgers de gelegenheid hebben om aangifte te doen tegen Moslimbroeders. De door eiser aangevoerde omstandigheid dat het voor hem persoonlijk onmogelijk was om aangifte te doen, is, ook gelet op de geloofwaardigheid van zijn verklaringen over de problemen vanwege de Moslimbroederschap, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt.
5.4.
De beroepsgronden slagen niet.
Vrees voor represailles bij terugkeer naar Egypte
5.5.
Verder heeft verweerder terecht gesteld dat de vrees van eiser voor wat hem bij terugkeer naar Egypte te wachten staat niet aannemelijk is geworden. In dit kader is terecht gesteld dat het gegeven dat eiser niet wil dienen in het leger hem geen vluchteling maakt in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij valt in een van de categorieën van paragraaf C2/3.2.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (vervolging wegens dienstweigering of desertie). Eiser heeft niet gesteld dat hij zou moeten deelnemen aan oorlogsmisdaden of dat hem een onmenselijke of mensonterende straf te wachten staat. Hij heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat hij (onder voorwaarden) ervoor openstaat om in het Nederlandse leger te dienen en dat hij bij het aftreden van de huidige president van Egypte ook bereid zou zijn om de dienstplicht in Egypte te vervullen. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat hieruit volgt eiser geen principiële gewetensbezwaren tegen de dienstplicht heeft. Zoals hiervoor overwogen, is het naar het oordeel van de rechtbank ook niet aannemelijk geworden dat eiser bij terugkeer naar Egypte geconfronteerd zal worden met wraakacties vanuit de Moslimbroederschap en daarmee een reëel risico op ernstige schade loopt. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Concluderend
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers problemen vanwege de Moslimbroederschap niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij Verdragsvluchteling is of bij terugkeer naar Egypte een reëel risico op ernstige schade loopt.

Conclusie en gevolgen

6. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Jacobino, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.