ECLI:NL:RBDHA:2025:10204
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning voor stiefdochter op basis van gezag van moeder
In deze zaak heeft eiseres, een stiefdochter, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning ‘Verblijf als familie- of gezinslid’ door de minister van Asiel en Migratie. De aanvraag werd afgewezen op 2 mei 2024, en het bezwaar daartegen werd op 13 februari 2025 eveneens afgewezen. Eiseres stelt dat de afwijzing onterecht is, omdat haar moeder, [naam 2], het gezag over haar heeft. De rechtbank heeft op 17 april 2025 de zaak behandeld, waarbij ook de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte heeft aangenomen dat de moeder geen gezag heeft over eiseres, ondanks dat er documenten zijn overgelegd die dit gezag bevestigen. De rechtbank verwijst naar de Vreemdelingencirculaire 2000, waarin wordt gesteld dat beide ouders het gezag hebben na een scheiding volgens de islamitische rechtstraditie. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiseres worden vergoed tot een bedrag van € 2.721.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.