ECLI:NL:RBDHA:2025:10204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
NL25.8671
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning voor stiefdochter op basis van gezag van moeder

In deze zaak heeft eiseres, een stiefdochter, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning ‘Verblijf als familie- of gezinslid’ door de minister van Asiel en Migratie. De aanvraag werd afgewezen op 2 mei 2024, en het bezwaar daartegen werd op 13 februari 2025 eveneens afgewezen. Eiseres stelt dat de afwijzing onterecht is, omdat haar moeder, [naam 2], het gezag over haar heeft. De rechtbank heeft op 17 april 2025 de zaak behandeld, waarbij ook de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte heeft aangenomen dat de moeder geen gezag heeft over eiseres, ondanks dat er documenten zijn overgelegd die dit gezag bevestigen. De rechtbank verwijst naar de Vreemdelingencirculaire 2000, waarin wordt gesteld dat beide ouders het gezag hebben na een scheiding volgens de islamitische rechtstraditie. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiseres worden vergoed tot een bedrag van € 2.721.

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.8671 (beroep) en NL25.8673 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

(gemachtigde: mr. L. Leenders),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.M. van der Lei).

Procesverloop

1. Eiseres heeft op 7 december 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning ‘Verblijf als familie- of gezinslid’. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 2 mei 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 februari 2025 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] , (tante van eiseres), mr. A. Orhan als waarnemer van de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. [eiseres] is de stiefdochter van [naam 2] (hierna: moeder). Zij heeft een aanvraag gedaan voor machtiging tot voorlopig verblijf. [naam 2] wil bij haar echtgenoot [naam 3] verblijven. Verweerder heeft de aanvraag van [naam 2] ingewilligd, maar van [eiseres] niet. Er wordt namelijk niet voldaan aan artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb [1] . [naam 2] heeft niet aangetoond dat zij het gezag heeft over [eiseres] .
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Volgens eiseres is het besluit niet zorgvuldig genomen. Verweerder heeft niet eerder tegengeworpen dat aan het gezag van moeder wordt getwijfeld. Daarbij heeft moeder het gezag over eiseres. Moeder en de biologische vader van [eiseres] zijn gescheiden, maar hebben bij de rechtbank een verklaring laten opmaken, waaruit blijkt dat moeder de zorg heeft over de kinderen en met hen mag reizen en verhuizen naar het buitenland. Er is verder een toestemmingsverklaring overgelegd van de biologische vader van eiseres, waaruit blijkt dat moeder toestemming heeft om eiseres te verzorgen en met haar te reizen en te verhuizen, ook naar het buitenland. Verder is het besluit in strijd met artikel 8 van het EVRM. [2] Eiseres wordt nu van moeder gescheiden, omdat moeder wel een positieve beschikking heeft ontvangen. Verweerder overweegt ten onrechte dat de scheiding van korte duur zal zijn, omdat verweerder er inmiddels meer dan een jaar over doet om op een dergelijke aanvraag te beslissen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Gezag
4. Volgens paragraaf B7/3.2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 neemt de IND aan dat beide ouders het gezag hebben als volgens de islamitische rechtstraditie de vader na ontbinding van het huwelijk het gezag houdt over zijn kinderen en de moeder het zorgrecht ('hadânah') krijgt. Dat moeder en haar ex-man van elkaar gescheiden zijn volgens de islamitische rechtstraditie is niet in geschil. Immers, verweerder merkt ook in het bestreden besluit op dat de vader het gezag heeft gehouden na de scheiding. De rechtbank ziet niet in waarom in het geval van eiseres in afwijking van het beleid, door verweerder niet wordt aangenomen dat beide ouders het gezag hebben. Temeer nu de overgelegde documenten voldoen aan de in de brief van 28 maart 2024 gevraagde stukken. Gelet hierop volgt de rechtbank niet dat verweerder in het bestreden besluit aan eiseres tegenwerpt dat zij geen originele documenten heeft overgelegd. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren.
5. Op 30 april 2025, na sluiting van het onderzoek, heeft eiseres ter kennisname een kopie van een rechtbankstuk overgelegd. Hieruit zou blijken dat referente inmiddels het eenhoofdig gezag heeft verkregen over eiseres. De rechtbank stelt vast dat het stuk is getekend op 28 april 2025 en dus dateert van na het bestreden besluit. Nu de rechtbank het beroep reeds gegrond heeft verklaard en verweerder een nieuw besluit dient te nemen, kan dit document eveneens worden betrokken bij beoordeling van het nieuw te nemen besluit.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [3] .
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.721 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot € 2.721,-.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
3.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.