In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 juni 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.J. Eizenga, heeft de aanvraag ingediend om bij haar broer en diens dochter, haar nichtje, te kunnen verblijven. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 25 oktober 2022 afgewezen, en dit besluit is in een later stadium bevestigd. Eiseres is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 29 april 2025 de zaak behandeld. Eiseres voert aan dat zij in Iran een moederrol heeft vervuld voor haar nichtje en dat de afwijzing van de mvv in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank oordeelt echter dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar nichtje. Hoewel er hechte persoonlijke banden zijn, is de rechtbank van mening dat de minister de belangenafweging correct heeft gemaakt.
De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat haar aanwezigheid in Nederland noodzakelijk is voor het welzijn van haar nichtje. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 juni 2025, en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.