ECLI:NL:RBDHA:2025:10176

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
24_6613
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verzuimboete inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verzuimboete opgelegd door de Belastingdienst aan eiser voor het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021. Eiser had niet tijdig aangifte gedaan, ondanks meerdere uitnodigingen en herinneringen van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat het hoorrecht niet was geschonden, aangezien eiser voldoende gelegenheid had gekregen om te worden gehoord, maar niet op de uitnodigingen was ingegaan. De rechtbank concludeerde dat de verzuimboete van € 385 terecht was opgelegd, omdat eiser niet had aangetoond dat hij geen verwijt trof voor het niet indienen van de aangifte. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van belastingplichtigen om tijdig aangifte te doen en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 24/6613
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: [naam] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 20 juni 2024 op het bezwaar van eiser tegen de verzuimboete die aan hem is opgelegd bij de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2025.
Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 4 april 2025 aan de gemachtigde op het adres [adres] , [postcode] te [plaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 10 april 2025 is afgehaald bij een PostNL-punt, is de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres aangeboden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting daarom doorgang laten vinden.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J.M. van Bussel-Kuunders en mr. A.H. van Leeuwen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft eiser met dagtekening van 31 oktober 2022 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV. Daarbij is verzocht om voor 1 december 2022 aangifte te doen.
Nadat aangifte binnen die termijn was uitgebleven, heeft verweerder eiser met dagtekening 6 januari 2023 een herinnering gestuurd waarin hij hem heeft verzocht voor 20 januari 2023 aangifte te doen.
Nadat ook niet binnen die termijn aangifte was gedaan, heeft verweerder eiser met dagtekening 7 februari 2023 aangemaand om dat voor 21 februari 2023 te doen.
Eiser heeft de aangifte IB/PVV voor het jaar 2021 ingediend op 4 september 2023.
2. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2021 is met dagtekening 28 december 2023 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.835. Daarbij is een verzuimboete van € 385 opgelegd. Bij de aanslag is € 77 aan belastingrente in rekening gebracht.
3. Eiser heeft op 8 februari 2024 bezwaar gemaakt tegen de verzuimboete. Daarbij heeft hij verzocht om te worden gehoord.
4. Bij brief van 12 april 2024 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van zijn voornemen om het bezwaar af te wijzen. Daarbij heeft hij drie momenten voorgesteld om het hoorgesprek te houden:
  • 26 april 2024 tussen 9:00 en 13:00 uur;
  • 30 april 2024 tussen 9:00 en 13:00 uur;
  • 1 mei 2024 tussen 12:30 uur en 15:00 uur.
5. Bij uitblijven van een reactie op de brief van 12 april 2024 heeft verweerder eiser bij brief van 30 april 2024 uitgenodigd voor een hoorgesprek op 23 mei 2024 om 10:00 uur.
6. Op 23 mei 2024 heeft verweerder aan de gemachtigde een e-mail gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“Naar aanleiding van ons telefoongesprek van deze morgen waarin u aangeeft dat u door uw verkoudheid het hoorgesprek moet verzetten geef ik u drie opties voor het hoorgesprek:
Dinsdag 18 juni om 11.00 uur
Woensdag 19 juni om 14.00 uur
Donderdag 20 juni om 11.00 uur
(…)
Wilt u zo vriendelijk zijn om per omgaande aan te geven welke datum u schikt?”
7. Bij uitblijven van een reactie op de e-mail van 23 mei 2024 heeft verweerder op 26 mei 2024 aan de gemachtigde een e-mail gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“Ik heb u donderdag 23 mei gesproken en een e-mail gestuurd voor weer een nieuwe datum voor een hoorgesprek. We hebben toen ook afgesproken dat u per omgaande zou reageren omdat ik voor 3 weken afwezig ben. Ik heb tot op heden niets van u vernomen. Omdat dit hoorgesprek al 2x is verzet ga ik ervan uit dat u het hoorgesprek niet meer wil voeren.
Mocht het toch anders zijn dan kunt u op 17 juni contact met mij opnemen.”
8. Nadat 17 juni 2024 is verstreken zonder dat verweerder van eiser heeft gehoord, heeft verweerder bij brief van 20 juni 2024 het bezwaarschrift afgewezen zonder voorafgaand hoorgesprek.
9. In geschil is of het hoorrecht is geschonden en of de verzuimboete terecht is opgelegd.
10. Voorafgaande aan het doen van uitspraak op bezwaar heeft verweerder eiser verschillende data voorgelegd om te worden gehoord. De geplande hoorzitting op 23 mei 2024 is door eiser afgezegd en op andere voorstellen is, ondanks dat verweerder daarom had verzocht, niet gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser voldoende gelegenheid geboden om te worden gehoord. Van schending van het hoorrecht is geen sprake.
11. Artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelasting (AWR) bepaalt dat aan de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, een verzuimboete kan worden opgelegd.
De verzuimboete van artikel 67a van de AWR heeft tot doel de nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen ervan volstaat in beginsel de constatering van het verzuim. De mate van verwijtbaarheid speelt alleen die rol, dat de boete achterwege moet blijven bij afwezigheid van alle schuld (avas). De stelplicht daaromtrent rust op de belastingplichtige. Dat betekent dat hij feiten en omstandigheden moet stellen, en bij betwisting aannemelijk moet maken, waaruit volgt dat hem geen enkel verwijt treft.
12. Eiser stelt dat hij de uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2021 niet heeft ontvangen.
Tot de stukken van het geding behoort een verzendrapport dat ziet op de aan eiser gerichte uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2021. Dat de adressering van de uitnodiging onjuist zou zijn, is gesteld noch gebleken. Daarmee heeft verweerder onderbouwd dat de uitnodiging tot het doen van aangifte ter verzending bij PostNL is aangeboden. Met het oog op het voorgaande is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij, zoals hij stelt, de uitnodiging niet heeft ontvangen. Nu eiser heeft niets naar voren gebracht om dat aannemelijk te maken, is hij in die bewijslast niet geslaagd.
Van de herinnering en de aanmaning stelt eiser niet, dat hij deze niet ontvangen heeft. In de aanmaning is opgenomen dat de aangifte IB/PVV vóór 21 februari 2023 door verweerder moet zijn ontvangen. Verweerder heeft de aangifte eerst op 4 september 2023 ontvangen.
Nu eiser is uitgenodigd voor het doen van aangifte IB/PVV en dat niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, is behoudens avas sprake van een verzuim in de zin van artikel 67a van de AWR.
13. Eiser stelt dat hij in april of mei 2022 telefonisch heeft geïnformeerd of hij aangifteplichtig was en dat die vraag toen ontkennend is beantwoord. Naar de rechtbank begrijpt, bedoelt hij daarmee een beroep te doen op avas.
De uitnodiging voor het doen van aangifte dateert van oktober 2022, ruim na het door eiser gestelde telefoongesprek, en is gevolgd door een herinnering en aanmaning. Daarmee is de indruk weggenomen die eiser aan het door hem gestelde gesprek mocht hebben overgehouden, zodat het minst genomen op zijn weg lag om navraag te doen. Door dat na te laten, treft hem het verwijt dat hij niet de zorg betracht die bij de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht om aan zijn verplichtingen te voldoen.
Het door eiser gestelde telefoongesprek van april of mei 2022 kan daarmee, wat van die stelling verder ook zij, niet een beroep op avas dragen.
14. De rechtbank stelt vast dat de verzuimboete overeenkomstig artikel 67a van de Awr en met inachtneming van het bepaalde in paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) is opgelegd naar een bedrag van € 385, ofwel 7% van het wettelijke maximum. Eiser heeft niet feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot matiging van de boete aanleiding kunnen geven en daarvan is de rechtbank ook overigens niet gebleken. De rechtbank acht de verzuimboete van € 385 passend en geboden.
15. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden ingediend. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Pelinck, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).