ECLI:NL:RBDHA:2025:1015

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
NL25.3033
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en inbewaringstelling in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de inbewaringstelling van een eiser met de Russische nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 10 januari 2025 was genomen, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser stelde dat de maatregel vroegtijdig was opgelegd, aangezien zijn vlucht oorspronkelijk gepland stond op 21 januari 2025, en hij daardoor 11 dagen in bewaring had moeten wachten. Hij betoogde dat de minister eerder een vlucht had kunnen boeken of hem later in bewaring had kunnen stellen, omdat er geen bewijs was dat hij zich eerder aan het toezicht had onttrokken.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en voldoende waren toegelicht. De rechtbank wees erop dat eiser op 2 december 2024 had geweigerd mee te werken aan een gefaciliteerde overdracht, wat de minister ertoe bracht om de maatregel van bewaring op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de minister voortvarend had gehandeld en dat de vertraging in het proces en de langere duur van de inbewaringstelling voor rekening van eiser zelf kwamen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3033

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 27 januari 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 28 januari 2025 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 29 januari 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser te zijn geboren op [datum] 1999 en de Russische nationaliteit te hebben.
2. Eiser stelt dat verweerder de maatregel van bewaring vroegtijdig heeft opgelegd. De vlucht stond gepland op 21 januari 2025. Eiser heeft daardoor 11 dagen in bewaring moeten wachten. Uit het dossier blijkt niet dat hij zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken, dus verweerder had eiser later in bewaring kunnen stellen of een eerdere vlucht kunnen boeken. Eiser meent dat de maatregel daarom onrechtmatig moet worden geacht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd in beroep niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat een significant risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven.
4. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de maatregel vroegtijdig is opgelegd. Uit het dossier blijkt dat eerder, op 2 december 2024, een gefaciliteerde overdracht zou plaatsvinden. Deze kon niet worden uitgevoerd omdat eiser zijn medewerking heeft geweigerd. Gelet hierop, en op het onttrekkingsrisico, is het logisch dat verweerder een volgende poging tot overdracht vanuit bewaring wilde realiseren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarbij voldoende voortvarend heeft gehandeld. Op 10 januari 2025 is de maatregel van bewaring aan eiser opgelegd. Op dezelfde dag nog is een vlucht aangevraagd. In het claimakkoord is opgenomen dat een aankondigingstermijn van zeven werkdagen wordt gehanteerd. Binnen zeven werkdagen na de aanvang van de inbewaringstelling stond de overdracht gepland, dus op 21 januari 2025. Verweerder had dus ook geen eerdere vlucht kunnen boeken, zoals eiser stelt.
5. Verder wijst de rechtbank erop dat uit het dossier blijkt dat de overdracht op 21 januari 2025 evenmin doorgang kon vinden, omdat eiser wederom heeft geweigerd om mee te werken. Gelet op het feit dat op eiser een plicht rust om in het kader van zijn terugkeer zijn volledige en actieve medewerking te verlenen, is de vertraging in het proces en de langere duur van de inbewaringstelling voor rekening en risico van eiser zelf.
6. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de voortduring van de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 29 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.