ECLI:NL:RBDHA:2025:1007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
NL25.2187
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening

Op 20 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Het bestreden besluit, genomen op 10 december 2024, weigerde de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De kern van het geschil was of het bestreden besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister het besluit op 10 december 2024 in het advocatenportaal heeft geplaatst en dat de gemachtigde van verzoeker voldoende bereikbaar was via dit portaal. Dit betekent dat de bekendmaking rechtsgeldig was.

Verzoeker stelde dat hij niet binnen 24 uur na de bekendmaking een verzoek om voorlopige voorziening kon indienen, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker op 17 december 2024 al op de hoogte was van het bestreden besluit. Het verzoek om voorlopige voorziening werd pas bijna een maand later ingediend, wat de voorzieningenrechter als te laat beschouwde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beroep een zeer geringe kans van slagen had en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2187

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , v-nummer: [nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]

Procesverloop

1. Bij besluit van 10 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

2. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
3. Tussen partijen is enkel in geschil of het bestreden besluit al dan niet op de juiste wijze, en daarmee rechtsgeldig, bekend is gemaakt. [2]
3.2.
Vast staat dat de minister het bestreden besluit op 10 december 2024 in het advocatenportaal van de gemachtigde van verzoeker heeft geplaatst. Ook staat vast dat de gemachtigde van verzoeker expliciet heeft aangegeven dat zij via het advocatenportaal voldoende bereikbaar is voor dossierstukken in lopende asielzaken die de IND met haar deelt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gemachtigde van verzoeker hiermee kenbaar heeft gemaakt dat zij langs de elektronische weg voldoende bereikbaar is als bedoeld in artikel 2:14, eerste lid van de Awb.
3.3.
Het betoog van (de gemachtigde van) verzoeker dat wel dossierstukken digitaal kunnen worden verzonden, maar geen besluiten volgt de voorzieningenrechter niet. Uit zowel de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2:14 van de Awb als vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat ook besluiten via de elektronische weg bekend kunnen worden gemaakt wanneer kenbaar is gemaakt dat men langs de elektronische weg voldoende bereikbaar is. [3] Daarnaast blijkt uit de Handleiding Portaal voor Advocaten dat de gebruiker in het portaal ook dossierstukken ontvangt die de IND met de gebruiker deelt, zoals beschikkingen. [4] Het feit dat eerdere besluiten aan eiser per fax kenbaar zijn gemaakt maakt het voorgaande niet anders.
3.4.
Voor zover (de gemachtigde van) verzoeker zich op het standpunt stelt dat zij niet binnen 24 uur na bekendmaking van het besluit een verzoek om een voorlopige voorziening heeft kunnen indienen om zo schorsende werking van het bestreden besluit te kunnen bewerkstelligen overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
3.5
De niet correcte bekendmaking kan in voorkomend geval wel van belang zijn voor de verschoonbaarheid van het daardoor te laat tegen het betreffende besluit aanwenden van een rechtsmiddel. [5] Vast staat dat (de gemachtigde van) verzoeker op 17 december 2024 beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. De voorzieningenrechter stelt vast dat (de gemachtigde van) verzoeker daarom in ieder geval op 17 december 2024 op de hoogte was van het betreden besluit. Ook al zou het zo zijn, zoals (de gemachtigde van) verzoeker stelt, dat het bestreden besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, dan is (de gemachtigde van) verzoeker eerst op 17 december 2024 bekend geworden met het bestreden besluit en had verzoeker schorsende werking van het bestreden besluit kunnen bewerkstelligen door binnen 24 uur na bekend te zijn geworden met het bestreden besluit een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen. In dit geval is het verzoek om een voorlopige voorziening gedaan bijna een maand na de indiening van het beroepschrift. Voor zover (de gemachtigde van) verzoeker stelt dat de voorziening niet eerder kon worden verzocht vanwege het niet bereikbaar zijn van het advocatenportaal (door technische omstandigheden) is de voorzieningenrechter van oordeel dan geenszins is onderbouwd dat het advocatenportaal niet bereikbaar was voor een dermate lange periode.
3.6.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat het beroep een zeer geringe kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding om op grond van een belangenafweging een voorlopige voorziening te treffen. In dat verband overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker in deze procedure en in de bodemprocedure enkel de grond heeft aangevoerd dat het besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, in samenhang met het hierover gegeven oordeel, en geen enkele (inhoudelijke) grond heeft aangevoerd tegen de overdracht naar Duitsland op grond van de Dublinverordening. De overdracht van de vreemdeling aan Duitsland heeft verder geen onomkeerbare gevolgen. Mocht uiteindelijk blijken dat Nederland verantwoordelijk moet worden geacht voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, dan kan de vreemdeling vanuit Duitsland worden teruggeleid naar Nederland. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zoals bedoeld in artikel 3:41, eerste lid Awb.
3.Kamerstukken II 2001/02, 28483, nr. 3, p. 11 en ECLI:NL:RVS:2024:2886 en ECLI:NL:RVS:2019:810.
4.Handleiding Portaal voor Advocaten, p. 4.