ECLI:NL:RBDHA:2025:1005
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 22 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 11 december 2024 afgewezen, met het argument dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden. Eiser, die de Indiase nationaliteit heeft, heeft op 11 september 2024 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar blijkt eerder aanvragen te hebben ingediend in Oostenrijk en Duitsland. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat Oostenrijk verantwoordelijk is op basis van de Dublinverordening.
Eiser betoogt dat Oostenrijk niet voldoet aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij vreest voor discriminatie en een gebrek aan bescherming in Oostenrijk. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Oostenrijk die zijn rechten zouden schenden. De rechtbank wijst erop dat Oostenrijk partij is bij het EVRM en dat eiser de mogelijkheid heeft om klachten in te dienen bij de Oostenrijkse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid geen gebruik heeft hoeven maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de overdracht aan Oostenrijk achterwege te laten.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.