ECLI:NL:RBDHA:2025:1005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
NL24.49685
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 22 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 11 december 2024 afgewezen, met het argument dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden. Eiser, die de Indiase nationaliteit heeft, heeft op 11 september 2024 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar blijkt eerder aanvragen te hebben ingediend in Oostenrijk en Duitsland. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat Oostenrijk verantwoordelijk is op basis van de Dublinverordening.

Eiser betoogt dat Oostenrijk niet voldoet aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij vreest voor discriminatie en een gebrek aan bescherming in Oostenrijk. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Oostenrijk die zijn rechten zouden schenden. De rechtbank wijst erop dat Oostenrijk partij is bij het EVRM en dat eiser de mogelijkheid heeft om klachten in te dienen bij de Oostenrijkse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid geen gebruik heeft hoeven maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de overdracht aan Oostenrijk achterwege te laten.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49685

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.C. Menick),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser stelt de Indiase nationaliteit te hebben en [geboortedatum] 1992 te zijn geboren. Op 11 september 2024 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac blijkt dat eiser eerder een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Oostenrijk op 5 april 2022 en in Duitsland op 7 maart 2024. Nederland heeft de autoriteiten van Duitsland op 28 oktober 2024 verzocht om eiser terug te nemen. Op 29 oktober 2024 hebben de autoriteiten van Duitsland verklaard dat Oostenrijk de verantwoordelijke lidstaat is. Nederland heeft de autoriteiten van Oostenrijk op 30 oktober 2024 verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Op 31 oktober 2024 zijn de autoriteiten van Oostenrijk daarmee akkoord gegaan op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening.
Toetsingskader
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Kan ten aanzien van Oostenrijk worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
Tekortkomingen asielprocedure, discriminatie en persoonlijke ervaringen
6. Eiser betoogt dat ten aanzien van Oostenrijk niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit een arrest van het Hof van Justitie van 21 december 2011 [2] leidt eiser af dat de minister niet tot overdracht mag overgaan als hij er niet zeker van is dat eiser geen risico loopt op een situatie als verboden in artikel 3 EVRM dan wel in artikel 4 van het Handvest (het verbod van foltering). In Oostenrijk is sprake van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure. Eiser voert aan dat er in Oostenrijk sprake is van een toenemende mate van xenofobie en dat zwarte mensen, mensen van kleur en getinte mensen te maken hebben met racistische opmerkingen en aantijgingen. Dit blijkt volgens eiser ook uit het landenrapport van AIDA over Oostenrijk van 2023 (pagina 166) en verschillende nieuwsartikelen van december 2024 waarnaar eiser verwijst. [3] Uit deze nieuwsberichten volgt dat Oostenrijk na de val van het regime in Syrië heeft besloten te stoppen met het verlenen van asiel aan Syriërs en dat Oostenrijk Syrische vluchtelingen geld biedt voor terugkeer naar Syrië. Daarnaast volgt uit deze nieuwberichten dat sinds oktober 2024 de Vrijheidspartij van Oostenrijk (FPÖ) aan de macht is en dat deze partij ervoor uitkomt tegen migranten zijn. Eiser zal dan ook niet worden beschermd tegen discriminatie en geen eerlijke behandeling van zijn asielaanvraag krijgen. Verder betoogt eiser dat in zijn specifieke geval ook niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser vindt het “niet leuk” in Oostenrijk, omdat hij daar al veel discriminatie heeft ondervonden en hij kan daar niet op straat lopen zonder argwanend te worden nagekeken.
6.1.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in beginsel van uitgaan dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Dat volgt ook uit het door eiser aangehaalde arrest van 21 december 2011. [4] Uit dat arrest volgt daarnaast, en anders dan eiser betoogt, dat een lidstaat een asielzoeker niet mag overdragen wanneer zij niet onkundig kan zijn van het feit dat de fundamentele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in deze lidstaat ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest. [5] Het is aan eiser om het vermoeden dat Oostenrijk aan zijn internationale verplichtingen voldoet aan de hand van objectieve aanknopingspunten te weerleggen. Als blijkt dat sprake is van structurele tekortkomingen dan moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest te vallen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. In het bestreden besluit heeft de minister zich reeds terecht op het standpunt gesteld dat uit de betreffende passage uit het AIDA-rapport waar eiser naar verwijst volgt dat er sprake was van discriminatie voor statushouders ten aanzien van sociale woningen. Echter, eiser zal terugkeren als Dublinclaimant en hij heeft niet onderbouwd dat hij met dezelfde discriminatie te maken zal krijgen. De overgelegde nieuwsartikelen door eiser in beroep maken het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank ook niet anders. De minister heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn gestelde onweerlegbaar vermoeden dat de Oostenrijkse autoriteiten eiser onvoldoende tegen discriminatie kunnen beschermen niet heeft onderbouwd. In beroep heeft eiser dit evenmin onderbouwd. Ook eisers verklaringen over de situatie in Oostenrijk kunnen niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure in Oostenrijk. Oostenrijk, partij bij het EVRM, is verantwoordelijk voor de inhoudelijke behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Indien eiser van mening is dat Oostenrijk zich niet houdt aan zijn verplichtingen, kan hij daarover klagen bij de autoriteiten van Oostenrijk. Er is niet gebleken dat die mogelijkheid voor hem niet bestaat. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Heeft de minister in redelijkheid geen toepassing hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
7. Eiser betoogt dat niet valt in te zien waarom de minister op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening geen gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid en hij de overdracht van eiser achterwege laat.
7.1.
De minister heeft zich in het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de door eiser in de zienswijze aangevoerde omstandigheden, die de minister ook in samenhang heeft bezien, geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Oostenrijk van een onevenredige hardheid getuigt. Omdat eiser in beroep niet toelicht waarom de reactie van de minister tekortschiet, kan zijn (kale) betoog niet leiden tot het daarmee door hem beoogde resultaat. De beroepsgrond slaagt niet.
Samenwerkingsverplichting
8. Eiser betoogt dat de minister niet aan zijn samenwerkingsverplichting heeft voldaan omdat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de algemene feiten en omstandigheden van de situatie in Oostenrijk. De minister moet in samenwerking met de vreemdeling de relevante elementen die de vreemdeling naar voren heeft gebracht beoordelen. Hij heeft dit niet gedaan.
8.1.
Uit het bestreden besluit blijkt dat de minister voldoende onderzoek heeft verricht en het besluit zorgvuldig heeft voorbereid. De minister verwijst in zijn motivering naar recente uitspraken van de Afdeling waarin de Afdeling oordeelt dat voor Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De minister verwijst ook naar het meest recente AIDA-rapport over Oostenrijk (2023 update van juni 2024). Naar het oordeel van de rechtbank was de minister, gelet op de informatie waarover hij beschikte en dat wat eiser heeft aangevoerd, niet verplicht om verder onderzoek te verrichten door bijvoorbeeld bij de Oostenrijkse autoriteiten om nadere informatie te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Enkele verwijzing naar de zienswijze
9. Eiser verzoekt om wat eerder in de procedure is aangevoerd en overgelegd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de minister hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser in beroep niet toelicht waarom de reactie van de minister tekortschiet, kan de enkele verwijzing niet leiden tot het daarmee door hem beoogde resultaat.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ECLI:EU:C:2011:865.
3.‘Oostenrijk biedt Syrische vluchtelingen 1.000 euro voor terugkeer naar Syrië’, 14 december 2024,
4.Zie paragrafen 78-80.
5.Zie paragraaf 94. Zie in gelijke zin meer recent het arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195, paragraaf 77.