ECLI:NL:RBDHA:2025:10049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
NL25.23064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie

Op 10 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie aan eiser is opgelegd. De maatregel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat op 20 mei 2025 is genomen. Tijdens de zitting op 3 juni 2025 heeft eiser verklaard geen gebruik te willen maken van de voor hem geregelde tolk, omdat hij in staat was de zitting in het Nederlands te volgen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser betwistte de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, maar de rechtbank oordeelde dat de zware gronden 3a en 3c feitelijk juist zijn en voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom bewaring noodzakelijk was en dat er geen lichter middel kon worden toegepast. Eiser's stelling dat de maatregel een aanslag op zijn mentale gezondheid is, werd door de rechtbank niet als voldoende argument beschouwd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23064

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. C.T.W. van Dijk, als waarnemer van zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Eiser heeft na overleg met zijn gemachtigde op zitting verklaard geen gebruik te willen maken van de voor hem geregelde tolk. Eiser was voldoende in staat om de zitting in het Nederlands te volgen en heeft zijn verklaring in het Engels afgelegd.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
1.1.
Eiser betwist alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd.
1.2.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. Wat eiser aanvoert is onvoldoende voor de conclusie dat de zware en lichte gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De reden daarvoor is dat eiser de feitelijke juistheid van de zware gronden 3a en 3c niet betwist. De zware gronden 3a en 3c hoeven alleen feitelijk juist te zijn. [1] Dat nagenoeg alle asielzoekers niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen maakt dus niet dat de zware grond 3a niet kan worden tegengeworpen. En de stelling dat de minister zijn eerdere aanvragen ten onrechte heeft afgewezen doet niet af aan het feit dat aan eiser eerder een terugkeerverplichting is opgelegd waaraan hij zich niet heeft gehouden. De betwisting van de toelichting doet daarom geen afbreuk aan deze gronden. Omdat deze twee zware gronden voldoende zijn, beoordeelt de rechtbank de andere zware en lichte gronden niet.
Had de minister een lichter middel op moeten leggen?
2. Eiser betoogt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. De bewaringsmaatregel is een aanslag op de mentale gezondheid van eiser. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom bewaring de enige mogelijkheid is om een uitzetting te realiseren.
2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister in de maatregel van bewaring voldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Uit rechtsoverweging 1.2. volgt dat er voldoende gronden zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat hieruit het risico volgt dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Met name heeft de minister er daarbij op kunnen wijzen dat het toepassen van een lichter middel, namelijk de meldplicht en het voeren van vertrekgesprekken, niet hebben geleid tot het vertrek van eiser en dat er op eiser sinds 2019 een vertrekplicht rust, waar hij tot op heden niet aan heeft voldaan. De enkele stelling van eiser de bewaringsmaatregel een aanslag is op zijn mentale gezondheid maakt dit niet anders.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling en een schadevergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten rechter, in aanwezigheid van
S. Voolstra, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.