ECLI:NL:RBDHA:2025:10005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
11383570 \ RL EXPL 24-20828
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming afgewezen; huurachterstand onduidelijk en inspanningen huurder om achterstand in te lopen

In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] U.A. en JURIST & BEWIND B.V. (JB), die optreedt als bewindvoerder van [huurder]. [Eiseres] vorderde de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning door [huurder] vanwege een huurachterstand. De huurachterstand was ontstaan in 2023 en liep op tot een bedrag van € 1.849,70 in januari 2024. [Eiseres] heeft [huurder] meerdere keren aangemaand tot betaling, maar de achterstand bleef bestaan. In mei 2024 werd [huurder] onder bewind gesteld, en sindsdien heeft JB de huurbetalingen gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 april 2025 werd duidelijk dat er op dat moment geen achterstand meer was en dat de huur tijdig werd betaald.

De kantonrechter oordeelde dat, hoewel er eerder een huurachterstand was, de inspanningen van [huurder] om de achterstand in te lopen en de inschakeling van schuldhulpverlening in aanmerking moesten worden genomen. De rechter concludeerde dat de eerdere tekortkomingen niet voldoende waren om de huurovereenkomst te ontbinden, vooral omdat er geen achterstand meer was en de huurbetalingen nu op tijd werden voldaan. De vordering tot ontbinding en ontruiming werd afgewezen. Wel werd JB veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 335,72 en de wettelijke rente over de achterstallige huur. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
TS/b
Zaaknummer: 11383570 \ RL EXPL 24-20828
Vonnis van 27 mei 2025
in de zaak van
[eiseres] U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna: [eiseres] ,
gemachtigde: Boiten Luhrs Incasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen
JURIST & BEWIND B.V., (hierna: JB ) in hoedanigheid van bewindvoerder van
[huurder](hierna: [huurder] ),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S. Ouald Chaib.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 28 oktober 2024 met producties 1 tot en met 11;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6;
- de akte vermindering van eis van de zijde van [eiseres] met productie 12.
1.2.
Op 23 april 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig [naam] (werkzaam bij Boiten Luhrs Incasso Gerechtsdeurwaarders) voor [eiseres] , mr. Ouald Chaib voor JB , en [huurder] . De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[huurder] huurt vanaf februari 2023 van [eiseres] de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). De huurprijs bedraagt op dit moment € 969,67, bij vooruitbetaling door [huurder] aan [eiseres] te voldoen.
2.2.
Eind 2023 heeft [huurder] een achterstand laten ontstaan in betaling van de huur. In januari 2024 bedroeg de achterstand € 1.849,70 (gelijk aan twee maanden huur).
2.3.
Per brief van 18 januari 2024 heeft [eiseres] [huurder] aangemaand tot betaling van de achterstand binnen vijftien dagen en daarbij aangezegd dat zonder tijdige betaling een bedrag van € 335,72 aan incassokosten in rekening zal worden gebracht. [huurder] heeft de achterstand niet binnen de gestelde termijn betaald.
2.4.
Op 15 februari 2024 heeft de financieel hulpverlener van de gemeente Den Haag aan (de gemachtigde van) [eiseres] laten weten dat een verzoek tot beschermingsbewind op korte termijn bij de rechtbank wordt ingediend. Daarbij heeft zij verzocht om uitstel voor betaling in afwachting van de beschikking van de rechtbank op dat verzoek.
2.5.
Op 3 mei 2024 heeft [huurder] aan de gemachtigde van [eiseres] een bedrag van
€ 3.850,-- betaald.
2.6.
Bij beschikking van de kantonrechter te Den Haag van 21 mei 2024 zijn de goederen van [huurder] onder bewind gesteld en is JB benoemd tot bewindvoerder.
2.7.
Op 28 juni 2024 heeft een familielid van [huurder] aan de gemachtigde van [eiseres] een bedrag van € 600,-- betaald.
2.8.
In juli en augustus 2024 hebben JB en (de gemachtigde van) [eiseres] contact gehad over het treffen van een betalingsregeling. Een betalingsregeling is niet tot stand gekomen.
2.9.
Per 28 oktober 2024 (de dag van dagvaarding) bestond opnieuw een huurachterstand. Op zowel 28 als 29 oktober 2024 heeft ( JB voor) [huurder] (tweemaal) een bedrag van € 969,67 aan [eiseres] betaald.
2.10.
Vanaf de dag van dagvaarding heeft JB de lopende huurbetalingen gedaan. De achterstand is niet verder opgelopen. De resterende betalingsachterstand heeft JB in de maanden december tot en met maart 2025 ingelopen. Ten tijde van de mondelinge behandeling is geen sprake meer van een achterstand in betaling van de huur.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – na vermindering van eis – samengevat:
- de huurovereenkomst tussen [huurder] en [eiseres] te ontbinden en [huurder] te veroordelen de woning te verlaten en ontruimen, binnen drie dagen na vonnis;
- JB te veroordelen tot betaling van:
- € 969,72 voor ieder(e) (deel van een) maand dat [huurder] de woning in gebruik houdt na 30 april 2025;
- de buitengerechtelijke incassokosten van € 355,72 (inclusief btw);
- de wettelijke rente over het op de dag van dagvaarding achterstallige bedrag, vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling;
- de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [huurder] heeft op verschillende momenten vanaf eind 2023 een achterstand laten ontstaan in betaling van de huur. Dat levert een tekortkoming op in de nakoming van de huurovereenkomst. [eiseres] komt daardoor de bevoegdheid toe de huurovereenkomst te ontbinden. Ook al is er nu geen betalingsachterstand meer, de tekortkoming heeft zich (eerder) wel voorgedaan en daarmee bestaat ook de grond voor ontbinding van de huurovereenkomst nog steeds.
3.3.
[huurder] heeft na te zijn aangemaand niet (tijdig) betaald. [eiseres] heeft op 18 januari 2024 een aanmaningsbrief aan [huurder] gestuurd waarbij de buitengerechtelijke kosten zijn aangezegd en die verder voldoet aan de wettelijke eisen. [huurder] ( JB ) is dan ook de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd van € 335,72. De wettelijke rente is verschuldigd omdat uiteindelijk wel is betaald, maar niet tijdig.
3.4.
JB voert verweer als volgt. De huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de overeenkomst niet en als het tot ontbinding zou komen, moet een ruimere ontruimingstermijn worden gehanteerd. Nadat de achterstand is ontstaan, heeft [huurder] direct gehandeld door de gemeentelijke financiële hulpverlening bij zijn situatie te betrekken. [eiseres] heeft de betalingsachterstand van [huurder] gemeld bij de gemeente. Het staat haaks op de werking van het schuldhulpverleningstraject wanneer – als na een melding de nodige actie wordt ondernomen, maar dat enige tijd kost – het incassotraject en vervolgens een procedure gericht op ontbinding van de huurovereenkomst onverminderd worden doorgezet. Dat geldt ook voor verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De kosten lopen daarmee voor [huurder] op, terwijl hij direct de nodige stappen heeft ondernomen om zijn betalingsproblematiek op te lossen en juist verdere kosten tegen te gaan. De incassokosten zijn daarmee ook niet in redelijkheid gemaakt in de zin van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zodat JB niet gehouden is die te betalen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt zover nodig hieronder nader ingegaan.

4.De beoordeling

Geen ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning
4.1.
De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst (en daarmee ook de vordering tot ontruiming van de woning) wordt afgewezen. De kantonrechter komt als volgt tot die beslissing.
4.2.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een verbintenis aan de andere partij de bevoegdheid de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding en de gevolgen daarvan niet rechtvaardigt.
4.3.
Het staat tussen partijen vast dat in 2024 op verschillende momenten een achterstand heeft bestaan in betaling van de huur. Dat levert in beginsel een tekortkoming op door [huurder] in de nakoming van zijn verplichtingen volgens de huurovereenkomst.
4.4.
[huurder] heeft in de periode dat de achterstand is ontstaan echter steeds contact gezocht met (de gemachtigde van) [eiseres] en waar hij mogelijkheden zag betalingen gedaan. Ook heeft hij vrijwel direct nadat hij met betalingsproblemen te maken kreeg, schuldhulpverlening ingeschakeld en is beschermingsbewind voor hem aangevraagd (en toegewezen). De betalingen die [huurder] heeft gedaan zijn van zodanige omvang geweest, dat de huurachterstand tot ongeveer een maand is beperkt na betalingen in mei en juni 2024.
4.5.
Vervolgens is, in de eerste periode na instellen van het bewind, een nieuwe achterstand ontstaan en opgelopen. De huurachterstand op het moment van dagvaarden bedroeg volgens opgave door [eiseres] aan de hand van een betalingsoverzicht ca. € 4.000,--. Dat komt bij benadering overeen met een achterstand van vier maanden. [eiseres] heeft er echter zelf nog op gewezen, dat een betaling in september 2024 van € 969,-- ten onrechte niet in het betalingsoverzicht is opgenomen. JB heeft daarnaast op 28 en 29 oktober 2024, dus voor het verstrijken van de volgende termijn voor betaling – per de eerste van de maand – (tweemaal) een bedrag van € 969,-- betaald. Hoewel vast staat dat eind oktober 2024 een betalingsachterstand bestond, is de omvang van de achterstand op het moment van dagvaarden niet volledig duidelijk geworden. Die onduidelijkheid komt voor rekening van [eiseres] , nu [eiseres] moet stellen en onderbouwen waar de tekortkoming door [huurder] in gelegen is en wat die precies behelst.
4.6.
Beide partijen hebben ter zitting verklaard dat de na de dagvaarding vervallen huurtermijnen zijn betaald door JB en er per april 2025 geen sprake (meer) is van een achterstand. Ter zitting heeft JB toegelicht dat de huur ook in de toekomst uit de maandelijkse inkomsten van [huurder] kan worden betaald. JB heeft ter zitting nog gewezen op de verbeterde c.q. overzichtelijkere financiële situatie van [huurder] na instellen van het bewind en na het aflossen van de huurschuld. JB heeft ook gesteld dat het woonbelang van [huurder] in dit geval zwaarder weegt dan het belang van [eiseres] bij ontbinding. [eiseres] is zelf niet ter zitting verschenen en heeft haar belang bij ontbinding ook niet nader onderbouwd.
4.7.
De (eerdere) tekortkoming van [huurder] in de nakoming van de huurovereenkomst, rechtvaardigt in dit geval ontbinding van de huurovereenkomst niet. Er is geen achterstand meer, de lopende huurtermijnen worden al geruime tijd tijdig betaald en er is nu geen aanleiding te veronderstellen dat dat voor toekomstige huurtermijn anders zal worden en in die zin dat dat onzekerheid voor [eiseres] zal opleveren. De vorderingen van [eiseres] tot ontbinding en ontruiming worden dan ook afgewezen. Aangezien de huurovereenkomst daarmee niet eindigt, wordt ook de vordering afgewezen, die strekt tot betaling door [huurder] van een maandelijkse (gebruiks)vergoeding van € 969,72 per maand dat hij de woning na 30 april 2025 in gebruik houdt.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
[huurder] heeft de huur over december 2023 en januari 2024 niet (tijdig) betaald. [eiseres] heeft daarvoor een aanmaningsbrief verstuurd op 18 januari 2024, met een betalingstermijn van veertien dagen. [huurder] heeft die brief ontvangen. De brief voldoet aan de daaraan in artikel 6:96 BW gestelde eisen. Het gevorderde bedrag van € 335,72 is daarnaast niet hoger dan het tarief volgend uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. JB moet deze kosten dan ook betalen. Dat [huurder] zich in februari 2024 direct heeft ingespannen om financiële hulp te krijgen en (meer)kosten te voorkomen en beperken, doet aan verschuldigdheid van deze incassokosten niet af.
De wettelijke rente
4.9.
[eiseres] heeft ter zitting toegelicht dat de vermindering van eis niet ziet op de gevorderde wettelijke rente, maar wel op de in de dagvaarding genoemde hoofdsom waarover rente wordt berekend. [eiseres] vordert JB te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het op het moment van dagvaarding openstaande bedrag, tot de dag van voldoening. JB moet op grond van artikel 6:119 BW, te lezen in samenhang met artikel 6:83 BW, de wettelijke rente betalen voor zover de huur niet binnen de daarvoor geldende termijn is betaald. De vordering van [eiseres] zal aldus worden toegewezen.
Proceskosten
4.10.
De vorderingen van [eiseres] worden deels toegewezen en deels afgewezen. Hoewel na het uitbrengen van de dagvaarding JB de achterstand volledig heeft afgelost, was ook voordien al van betaling en aflossing sprake. De kantonrechter ziet in dit geval aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt JB om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 335,72;
5.2.
veroordeelt JB om aan [eiseres] te betalen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de op 28 oktober 2024 achterstallige huur, met ingang van de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de hiervoor onder 5.1. en 5.2. genoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P. Sarneel en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025.