ECLI:NL:RBDHA:2024:9972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
NL23.40014
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van artikel 8 EVRM en belangenafweging staatssecretaris

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning beoordeeld. Eiser, geboren in 1977 met de Surinaamse nationaliteit, heeft in het verleden een verblijfsvergunning gehad als EU-burger, maar is in 2000 ongewenst verklaard en naar Suriname uitgezet. In 2015 is hij Nederland weer ingereisd, maar zijn verblijfsrecht is in 2020 beëindigd en er is een inreisverbod opgelegd. De staatssecretaris heeft de aanvraag voor een verblijfsvergunning afgewezen op basis van artikel 8 van het EVRM, waarbij hij de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de medische situatie van eiser voldoende heeft betrokken in zijn afweging, en dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat het belang van de staat zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het uitoefenen van zijn privéleven in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.40014
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 16 december 2021 om een verblijfsvergunning met als doel het uitoefenen van privéleven als bedoeld in artikel 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 8 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 november 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Verder is verschenen [begeleidster] , begeleidster van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relevante feiten
4. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1977 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Eiser stelt te zijn opgevoed door zijn grootmoeder in Suriname, nadat zijn moeder was overleden toen hij twee jaar was. Hij is naar eigen zeggen in 1992 op 15-jarige leeftijd naar Nederland gekomen en herenigd met zijn vader, broer en vijf zussen. In 2000 is eiser ongewenst verklaard en vervolgens uitgezet naar Suriname. In 2015 is eiser Nederland weer ingereisd.
Eiser heeft van 19 december 2017 tot 9 april 2020 een verblijfsvergunning gehad voor verblijf als Unieburger bij zijn zoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft.
5. Bij besluit van april 2020 heeft de staatssecretaris het verblijfsrecht van eiser als EU-burger beëindigd en aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaren. Dit besluit is na de uitspraak in hoger beroep van 31 augustus 2021 onherroepelijk geworden. Het verzoek van eiser om opheffing van het inreisverbod is bij beschikking van 3 februari 2022 afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 15 juli 2022 van deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard.

Wat is de afwijzingsgrond van de aanvraag?

6. De staatssecretaris heeft de aanvraag voor de verblijfsvergunning afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de beperking verband houdende met het doel waarvoor hij hier in Nederland wil verblijven (artikel 16, eerste lid, onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)). Hoewel in het primaire besluit is overwogen dat eiser ook niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning, omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid (artikel 16, eerste lid, en onder d, van de Vw), heeft de staatssecretaris op zitting toegelicht dat die afwijzingsgrond niet (langer) aan het bestreden besluit ten grondslag wordt gelegd.
7. De rechtbank beoordeelt daarom of de staatssecretaris de verblijfsvergunning heeft kunnen afwijzen, omdat eiser niet voldoet aan de beperking ‘het uitoefenen van privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM’.
Wat voert eiser aan?
8. Eiser voert aan, zoals toegelicht op zitting, dat hij wel voldoet aan de gevraagde beperking voor verblijf in Nederland en dat de staatssecretaris de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in zijn nadeel heeft laten uitvallen. Volgens eiser heeft de staatssecretaris het belang van de openbare orde te zwaar gewogen. Eiser vormt geen acuut gevaar voor de openbare orde. Hij is ook niet op de hoogte van een recente veroordeling en dat daarvan sprake zou zijn blijkt ook niet uit de stukken. Daarbij is eiser veroordeeld tot een lage geldboete voor een misdrijf waarop een veel hogere straf staat. Verder stelt eiser dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische omstandigheden. Eiser is ernstig ziek en hij heeft zijn familie in Nederland nodig als vangnet en steun. Eiser is niet in staat om in Suriname, waar hij niemand meer heeft, een sociaal netwerk op te bouwen. Eiser onderbouwt zijn standpunt met de brief van de GGZ-arts van Altrecht van 23 juni 2023 en met e-mails van zijn zussen. Het terugsturen naar Suriname getuigt volgens eiser van een onevenredige hardheid. Eiser zal zich daar verloren voelen en zich niet kunnen redden vanwege zijn medische problematiek, terwijl hij in Nederland zijn zoon en familie heeft. Ook speelt hij piano en werkt hij als vrijwilliger.

Heeft de staatssecretaris een juiste belangenafweging gemaakt?

9. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven en familieleven. Op grond van het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
10. Uit vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat de staatssecretaris bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven een “fair balance” moet vinden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moet hij alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar betrekken. De rechtbank dient allereerst te beoordelen of de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden bij de afweging heeft betrokken. De rechtbank mag dit vol toetsen. Als alle belangen zijn meegewogen, dient de rechtbank te beoordelen of de uitkomst van de weging getuigt van een "fair balance". Dit laatste moet de rechtbank enigszins terughoudend toetsen.
10. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. Verweerder heeft alle relevante omstandigheden, waaronder ook zijn medische omstandigheden, kenbaar in zijn belangenafweging betrokken. Ook kan de staatssecretaris worden gevolgd in zijn redenering dat de uitkomst van de weging van de belangen van eiser en die van de Nederlandse Staat getuigt van een ‘fair balance’. In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
10. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank bij zijn belangenafweging zwaar in het nadeel van eiser mogen meewegen dat aan hem een inreisverbod is opgelegd en dat uit het uittreksel van de Justitiële Informatiedienst blijkt dat eiser bij herhaling is veroordeeld voor ernstige (gewelds)misdrijven. Nu eiser voorts op
7 april 2023 nog onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf tot een geldboete van
€ 250, subsidiair vijf dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, heeft de staatssecretaris mogen aannemen dat er sprake is van een (actueel) gevaar voor de openbare orde en veiligheid. Voor wat betreft de duur van het verblijf in Nederland heeft de staatssecretaris in het nadeel van eiser mogen wegen dat eiser vanaf 2015 maar drie jaar rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad en dat hij lange tijd in Nederland heeft verbleven zonder dat hij in het bezit was van een verblijfsvergunning. Verder heeft de staatssecretaris terecht in de belangenafweging betrokken dat eiser geen inkomen heeft, dat hij in de daklozenopvang verblijft en dat zijn medische behandeling in Nederland wordt gefinancierd vanuit de openbare kas. Deze economische belangen heeft de staatssecretaris ook in het nadeel van eiser mogen meewegen.
13. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris de medische situatie van eiser voldoende en op juiste wijze in de belangafweging heeft betrokken. De staatssecretaris heeft hierbij het BMA-advies van 9 oktober 2023, de medische verklaring van 10 april 2022 van de GZ-psycholoog en de informatie van de GGZ-psychiater en de casemanager van Altrecht in de beoordeling betrokken. Uit het BMA-advies blijkt niet dat eiser voor zijn medische behandeling van zijn psychische problemen aan Nederland is gebonden. Verder blijkt uit het BMA-advies dat de voor eiser medisch noodzakelijke behandeling en zijn (alternatieve) medicatie in Suriname beschikbaar zijn. Daarbij heeft de staatssecretaris ook gekeken naar de update van het BMA-advies van 19 februari 2024, waaruit blijkt dat eiser, onder voorwaarden, kan reizen en dat de behandelmogelijkheden voor eisers medische problemen in Suriname onveranderd aanwezig zijn. Uit de door eiser overgelegde medische informatie is niet af te leiden dat eiser voor zijn medische behandeling afhankelijk is van (mantel)zorg van zijn zussen in Nederland. Dat de medische zorg in Suriname niet van
hetzelfde niveau is als die in Nederland, betekent niet dat de medisch noodzakelijke zorg daar niet mogelijk is.
14. Wat betreft de sociale contacten van eiser en zijn banden met Nederland heeft de staatssecretaris in het voordeel van eiser kunnen meewegen dat eiser Nederlands spreekt en sociale contacten in Nederland heeft. Echter, dat dit niet maakt dat hij daarom recht op bescherming van zijn privéleven heeft. De omstandigheden zijn namelijk niet zo bijzonder dat eiser daardoor aan Nederland is gebonden. Daarbij heeft de staatsecretaris kunnen betrekken dat eiser niet onafgebroken in Nederland heeft gewoond. Omdat eiser lange tijd niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven, heeft de staatsecretaris aan het opgebouwde privéleven van eiser in Nederland niet die waarde hoeven toekennen die eiser eraan gehecht wil zien. Ten aanzien van de banden van eiser met zijn familie in Nederland heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met zijn zussen en broer een zeer hechte of bijzondere (emotionele) band heeft. Het gezamenlijk volgen van familietherapie heeft de staatssecretaris daarvoor onvoldoende mogen vinden. Uit de e-mails van de zussen die in beroep zijn overgelegd valt af te leiden dat zij eiser af en toe zien en dat eiser hen soms helpt met klussen. Hieruit heeft de staatssecretaris niet hoeven afleiden dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke (emotionele) afhankelijkheid van eiser met zijn zussen in Nederland. Ten aanzien van de band van eiser met zijn zoon heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat - nu de zoon van eiser meerderjarig is en eiser alleen telefonisch contact met hem onderhoudt – niet is gebleken dat zijn zoon van eiser afhankelijk is. De staatssecretaris heeft tot slot mogen meewegen dat eiser 13 jaar in Suriname heeft gewoond en daar tot zijn 15e jaar naar school is geweest. Gelet hierop heeft de staatssecretaris van eiser mogen vragen dat hij, eventueel met hulp van zijn familie vanuit Nederland, in Suriname weer een privéleven gaat opbouwen. Daarbij kan eiser zijn contacten met zijn familie en met zijn zoon in Nederland ook op afstand blijven onderhouden.
14. De rechtbank overweegt ten slotte nog dat zij begrijpt dat eiser zich in Suriname zonder zijn familie verloren zal voelen en dat hij het vanwege zijn psychische problemen moeilijk zal vinden om zich staande te houden, maar de staatssecretaris heeft dat – gelet op wat hiervoor onder 12 tot en met 14 is overwogen – onvoldoende mogen vinden om zijn verblijf in Nederland toe te staan. De rechtbank concludeert dan ook dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de staat zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het uitoefenen van zijn privéleven in Nederland. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 mei 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.