ECLI:NL:RBDHA:2024:9955

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
23/5289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering overname zakelijke private schulden in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2024, in de zaak tussen eiseres en de minister van Financiën, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van de Dienst Toeslagen om haar zakelijke private schulden over te nemen, beoordeeld. Eiseres, die als gedupeerde ouder is aangemerkt in de toeslagenaffaire, had verzocht om overname van haar schulden bij Jobritess Holding B.V. ter waarde van € 252.033,37, bestaande uit twee leningdelen en achterstallige rente. De rechtbank oordeelt dat leningdeel I niet kan worden overgenomen omdat het een hypothecaire lening betreft, en leningdeel II niet kan worden overgenomen omdat het een informele schuld is die niet in een notariële akte is vastgelegd. De rechtbank concludeert dat de schulden niet voldoen aan de voorwaarden van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) en dat ook de achterstallige rente niet voor overname in aanmerking komt. Eiseres krijgt geen vergoeding van proceskosten en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. L.M. Ravestijn),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder om de zakelijke private schulden van eiseres bij Jobritess Holding B.V. (Jobritess) en de achterstallige rente, over te nemen.
1.1
Met het primaire besluit van 2 januari 2023 heeft de Dienst Toeslagen [1] geweigerd de schulden van eiseres over te nemen. Met het bestreden besluit van 6 juli 2023 is verweerder bij die weigering gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de echtgenoot van eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Bevoegdheid rechtbank
2. Ambtshalve overweegt de rechtbank allereerst het volgende. Op grond van artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de rechtbank Amsterdam bevoegd op het onderhavige beroep te beslissen. Partijen hebben ter zitting echter verklaard er geen bezwaar tegen te hebben dat de rechtbank Den Haag uitspraak doet in de onderhavige beroepszaak. Gelet hierop en op de mogelijkheid dat aan de onbevoegdheid van de rechtbank in hoger beroep wordt voorbijgegaan [2] , laat de rechtbank een onbevoegdverklaring achterwege.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde ouder ten gevolge van de toeslagenaffaire. Op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) komen gedupeerden in aanmerking voor overname van hun zakelijke private schulden als die voldoen aan de vereisten van de Wht. Het overnemen van de zakelijke private schulden wordt uitgevoerd door de uitvoeringsorganisatie Sociale Banken Nederland.
4. Eiseres heeft verzocht om overname van haar schulden bij Jobritess van in totaal
€ 252.033,37, bestaande uit een lening van € 200.000 (leningdeel I), een lening van € 40.000 (leningdeel II) en achterstallige rente van in totaal € 12.033,37. De Dienst Toeslagen heeft bepaald dat de schulden en de achterstallige rente niet worden afbetaald, omdat deze niet voldoen aan de voorwaarden van de Wht.
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Eiseres stelt dat haar schulden bij Jobritess en de achterstallige rente ten onrechte niet door verweerder zijn overgenomen, omdat de schulden volgens haar wel degelijk voldoen aan de voorwaarden van de Wht. Leningdeel I betreft namelijk een opeisbare betalingsachterstand en uit de overeenkomst van geldlening van 24 april 2017 volgt dat de gehele hoofdsom per 30 april 2020 opeisbaar is geworden. Leningdeel II is geen informele schuld, zodat alleen de eis van de opeisbaarheid geldt. Uit artikel 6 van de overeenkomst van geldlening van 1 juni 2018 volgt dat de gehele hoofdsom van dit leningdeel voor
1 juni 2021 opeisbaar is geworden. Ook de achterstallige rente is voor 1 juni 2021 opeisbaar geworden en dient op grond van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder d, van de Wht in aanmerking te komen voor overname. Eiseres doet daarnaast een beroep op de hardheidsclausule.
Wat vindt verweerder in beroep?
6. Verweerder stelt dat hij leningdeel I niet kan overnemen, omdat primair sprake is van een hypothecaire lening en subsidiair omdat niet is gebleken dat dit leningdeel voor
1 juni 2021 opeisbaar is geworden vanwege betalingsachterstanden. Leningdeel II kan verweerder niet overnemen, omdat primair sprake is van een informele schuld die niet in een notariële akte van voor 1 juni 2021 of een rechterlijke uitspraak is vastgelegd en subsidiair omdat niet is gebleken dat deze schuld voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden. Omdat deze schulden niet overgenomen kunnen worden op grond van de Wht, kunnen ook de opgelopen renteachterstanden niet worden overgenomen. Verweerder ziet geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule.
Wat is het toetsingskader?
7. Toen het primaire besluit genomen werd op 2 januari 2023, gold als grondslag voor de besluitvorming de Wht. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wht.
8. Op grond van artikel 4.1, tweede lid, van de Wht neemt verweerder een geldschuld over als deze:
- is ontstaan na 31 december 2005 (sub a);
- vóór 1 juni 2021 [3] opeisbaar is geworden (sub b); en
- niet is voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan (sub c).
Verder volgt uit artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht, dat schulden die niet zijn ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling (de zogenaamde informele/private schulden), alleen worden overgenomen als de schuld is vastgelegd in een notariële akte die is opgesteld in de periode tussen
1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak.
Schulden die in ieder geval niet worden overgenomen, zijn de resterende hoofdsommen van leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. [4]
9. Artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wht, bepaalt dat de resterende hoofdsom van een hypothecaire lening, ook als die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar is geworden, niet wordt overgenomen, tenzij het een restschuld betreft na verkoop van of verhaal op het verhypothekeerde goed.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Leningdeel I
10. Eiseres is deze lening initieel aangegaan met Werkenwonen Projectontwikkeling B.V. (Werkenwonen). De overeenkomst is ondertekend op 24 april 2017, is ingegaan op
1 mei 2017 en liep af op 30 april 2020. Per die datum diende de hoofdsom van € 200.000 en de rente volledig te zijn afgelost. Aan Werkenwonen is tot zekerheid van de nakoming van de overeenkomst het recht van tweede hypotheek verleend, met als onderpand de onroerende zaak van eiseres aan de Imstenrade 49 te Amsterdam. Het onderpand is vastgelegd in een notariële akte van 26 juli 2017. De schuld is op 10 februari 2021 door Werkenwonen overgedragen aan Jobritess.
10.1
Niet in geschil is dat dit leningdeel een hypothecaire lening is. In artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder a van de Wht, is bepaald dat de hoofdsom van een hypothecaire lening niet wordt overgenomen, ook niet als die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar is geworden. Dat, zoals eiseres stelt, de gehele hoofdsom per 30 april 2020 opeisbaar zou zijn geworden, maakt dus niet dat leningdeel I alsnog voor overname in aanmerking komt. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wht volgt dat de gedupeerde ouder schuldenaar blijft van de resterende hoofdsom van de hypothecaire lening en de hypotheek zelf dient af te lossen. [5] Hierop wordt een uitzondering gemaakt als het gaat om een restschuld na verkoop van of verhaal op de verhypothekeerde zaak. Niet is gebleken dat daarvan sprake is. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de schuld niet voldoet aan de voorwaarden van de Wht. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de vraag of sprake is van een opeisbare schuld als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht. Hetgeen eiseres ter zitting in dit verband naar voren heeft gebracht, behoeft daarom geen bespreking.
Leningdeel II
11. Naar het oordeel van de rechtbank moet dit leningdeel als een privéschuld/informele schuld worden aangemerkt, omdat deze in de privésfeer is ontstaan en niet is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser. Uit de leningsovereenkomst van 1 juni 2018 blijkt dat Jobritess geld aan eiseres heeft geleend voor het starten van een onderneming. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat de bedrijfsactiviteiten van Jobritess gelet op de in het handelsregister opgenomen branchecodes [6] niet hoofdzakelijk bestaan uit het verstrekken van financiële leningen aan derden en dat eiseres de geldleningsovereenkomst als privépersoon is aangegaan. Dit betekent dat de schuld valt onder de reikwijdte van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht.
11.1
Om voor overname van een informele schuld in aanmerking te komen moet deze op grond van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht in een notariële akte of een rechterlijke uitspraak zijn vastgelegd. Niet in geschil is dat de schuld niet in een notariële akte is vastgelegd en ook niet blijkt uit een rechterlijke uitspraak. Eiseres heeft weliswaar de geldleningsovereenkomst overgelegd, maar naar het oordeel van de rechtbank is daarmee geen sprake van een met een notariële akte vergelijkbare vastlegging van de lening. De schuld van eiseres voldoet daarmee niet aan het vereiste van artikel 4.1, derde lid, aanhef onder b, van de Wht. Nu eiseres niet aan de eis inzake de notariële akte heeft voldaan, komt de rechtbank ook voor dit leningdeel niet toe aan de beoordeling van de vraag of sprake is van een opeisbare schuld als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht. Ook in zoverre behoeft hetgeen eiseres over de opeisbaarheid heeft aangevoerd geen bespreking.
Achterstallige rente
12. Nu verweerder terecht heeft bepaald dat de leningdelen I en II niet in aanmerking komen voor overname, volgt uit artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder d, van de Wht, dat ook de achterstallige rente niet voor overname in aanmerking komt.
13. Hoewel het voor eiseres wellicht niet eerlijk voelt dat haar schulden niet worden overgenomen, laat dit onverlet dat de regeling voor het betalen van private schulden niet tot doel heeft om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen. [7] Artikel 4.1 van de Wht is bovendien dwingend geformuleerd. Of er een causaal verband bestaat tussen de schulden van eiseres en de toeslagenaffaire speelt geen rol bij de vraag of een schuld overgenomen moet worden. Dit geldt ook voor het argument dat eiseres zich nu gestraft voelt voor haar proactieve houding en goede relatie met de schuldeiser.
14. Het vereiste dat een private schuld moet blijken uit een notariële akte of rechterlijke uitspraak, vloeit voort uit de wet. Dat eiseres het niet eens is met dit vereiste, maakt het voorgaande niet anders. Het vereiste van een notariële akte is immers vastgelegd in een wet in formele zin. Dit betekent dat de rechtbank dit vereiste in de Wht niet aan het evenredigheidsbeginsel of andere algemene rechtsbeginselen mag toetsen. In artikel 120 van de Grondwet is namelijk bepaald dat de rechter niet treedt in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen en in de rechtspraak is recent nogmaals bevestigd dat dit toetsingsverbod ook inhoudt dat de rechter een wet in formele zin niet mag toetsen aan algemene rechtsbeginselen. Uit deze rechtspraak volgt verder dat er desalniettemin aanleiding kan bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt, als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn meegenomen in de afweging van de wetgever. Dat is het geval als die niet meegenomen bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. [8] De rechtbank is van oordeel dat dergelijke bijzondere omstandigheden zich in dit geval niet voordoen. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in haar uitspraak van 15 mei 2024 [9] , heeft de wetgever bewust gekozen voor het stellen van voornoemde eis in de Wht. Dit betekent dat er geen sprake is van een omstandigheid die niet of niet ten volle is meegenomen in de afweging van de wetgever.
15. Artikel 9.1 van de Wht bepaalt dat van artikel 4.1 kan worden afgeweken voor zover toepassing zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voor toepassing van deze hardheidsclausule is vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn die door de wetgever niet zijn voorzien en die tot een schrijnende situatie leiden. [10] In wat eiseres heeft aangevoerd, hoefde verweerder geen aanleiding te zien om de hardheidsclausule toe te passen. De wetgever heeft er immers bewust voor gekozen om de resterende hoofdsom van een hypothecaire lening niet over te nemen. Ook heeft de wetgever bewust gekozen voor de eis dat een private schuld moet blijken uit een notariële akte of rechterlijke uitspraak. Het uitgangspunt van de Wht is bovendien niet het herstellen van de in het verleden geleden schade, maar toeslagenouders zoveel als mogelijk de kans te bieden om een nieuwe start te maken. Dat daarmee niet alle door de toeslagenaffaire veroorzaakte (financiële) problemen van toeslagenouders zijn opgelost, is door de wetgever dan ook onder ogen gezien. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat haar woning executoriaal verkocht zal worden waardoor zij de woning gedwongen zal moeten verlaten, maar er bevinden zich bij de gedingstukken geen gegevens die haar stelling onderbouwen. Er zijn bij deze stand van zaken dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de situatie zodanig bijzonder of schrijnend is om tot toepassing van de hardheidsclausule aanleiding te kunnen geven.
16. Eiseres heeft verder verzocht haar bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen. Verweerder heeft in het bestreden besluit op het bezwaarschrift gereageerd. Voor zover eiseres in beroep niet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder tekortschiet, kan deze beroepsgrond al hierom niet slagen.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij geen vergoeding voor het betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de Belastingdienst/Toeslagen.
2.Artikel 8:117 van de Awb.
3.De datum van 1 juni 2021 sluit aan bij de bekendmaking van de regeling voor privaatrechtelijke
4.Dit geldt ten aanzien van andere dan hypothecaire leningen, zie artikel 4.1, vierde lid, aanhef en
5.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 151, nr. 3, blz. 45.
6.69204 – belastingconsulenten, 82204 – verhuur van onroerend goed (niet van woonruimte), en
7.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 36 151, nr. 3, blz. 38.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
10.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, blz. 162.