ECLI:NL:RBDHA:2024:9937

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
23/4895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van compensatie voor de kinderopvangtoeslagaffaire door de Rechtbank Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van de Dienst Toeslagen om compensatie toe te kennen voor de jaren 2007 tot en met 2010 beoordeeld. Eiser, erkend als gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire, had eerder compensatie ontvangen voor het toeslagjaar 2006. De rechtbank behandelt de afwijzing van het verzoek om compensatie, dat eerder op 17 november 2021 was afgewezen en bevestigd in een besluit van 14 juni 2023. Eiser stelt dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld en dat de afhandeling van zijn bezwaarschriften niet correct is geweest. De rechtbank concludeert echter dat er geen bewijs is voor vooringenomenheid of hardheid in de behandeling van de aanvragen van eiser. De rechtbank wijst erop dat de terugvorderingen over de jaren 2007 tot en met 2010 het gevolg zijn van reguliere controles en dat de bezwaarschriften van eiser niet als zodanig zijn behandeld, maar dat dit niet duidt op vooringenomenheid. De rechtbank oordeelt dat de verplichting tot terugbetaling van de kinderopvangtoeslag het gevolg is van reguliere correcties en dat de afwijzing van het verzoek om compensatie op goede gronden is gedaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4895

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Nieuwstraten),
en

Dienst Toeslagen, voorheen Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering om compensatie toe te kennen voor de jaren 2007 tot en met 2010.
1.1.
Bij besluit van 17 november 2021 heeft verweerder het verzoek om compensatie afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 juni 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiser is erkend als gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire. Hij heeft compensatie ontvangen voor toeslagjaar 2006 omdat vooringenomen is gehandeld door verweerder. In geschil is of verweerder ook vooringenomen heeft gehandeld in de toeslagjaren 2007 tot en met 2010 en daarvoor compensatie had moeten toekennen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Volgens eiser is het vooringenomen dat de bezwaarschriften die hij heeft ingediend over toeslagjaren 2007 en 2008 niet als bezwaarschrift maar als informatieverzoeken zijn afgehandeld. In zijn bezwaarschriften was een informatieverzoek opgenomen, maar dat had betrekking op andere toeslagjaren en was duidelijk te onderscheiden van de toeslagjaren 2007 en 2008. De bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) heeft het niet als bezwaarschrift behandelen van een bezwaarschrift in een andere zaak aangemerkt als institutioneel vooringenomen handelen.
3.1.
Eiser is er niet van overtuigd dat de controles die hebben plaatsgevonden over toeslagjaar 2007 reguliere controles waren, die geen verband hielden met vermoedens van fraude. Verweerder heeft niet aangetoond dat daarvan geen sprake is geweest. Ook het veel te laat beslissen op de aanvraag voor 2007 duidt op vooringenomenheid.
3.2.
Eiser heeft te maken gehad met hardheid van de toepassing van het wettelijk systeem. Hij heeft de toeslag over 2010 laten stopzetten, vanwege lichamelijke en financiële problemen door de kinderopvangtoeslagaffaire. Die stopzetting houdt verband met het vooringenomen handelen in 2006. Ook de getroffen betalingsregeling wijst op hardheid van de wet en een onterecht verwijt van opzet/grove schuld (OGS).
Wat vindt verweerder in beroep?
4. De terugvorderingen over toeslagjaren 2007 en 2008 zijn het gevolg van reguliere controles. Dat de bezwaarschriften van eiser van 15 juli 2009 en 25 juni 2010 niet als zodanig zijn afgehandeld, betreurt verweerder. Het is mogelijk minder zorgvuldig geweest, maar duidt niet op vooringenomen handelen. Dat de BAC deze handelwijze in een andere zaak als vooringenomen heeft aangemerkt, betekent niet dat dit in de voorliggende zaak ook het geval zou moeten zijn. Hier heeft de BAC anders geadviseerd. Eiser had bezwaar kunnen maken tegen een weigering om op het bezwaar te beslissen.
4.1.
De terugvorderingen over de toeslagjaren 2007 tot en met 2010 zijn gebaseerd op reguliere correcties. De toeslag over het jaar 2010 is op verzoek van eiser met terugwerkende kracht stopgezet. Daarom is niet vooringenomen gehandeld en is de handelwijze ook geen uiting van hardheid van het stelsel of van een onterecht verwijt in de zin van OGS. Niet valt in te zien waarom de getroffen betalingsregelingen zouden wijzen op vooringenomenheid, hardheid of een onterecht verwijt van OGS.
Wat is het toetsingskader?
5. De herstelregelingen zijn met ingang van 5 november 2022 opgenomen in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Aan de voor de beoordeling van belang zijnde bepalingen van de Wht is terugwerkende kracht verleend tot 26 januari 2021. [1] Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van deze bepalingen uit de Wht.
5.1.
Uitgangspunt van de hersteloperatie is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat ten onrechte is teruggevorderd of onthouden, aangevuld met een vergoeding van materiële en immateriële schade. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wht volgt dat verweerder compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem werd toegepast.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Dat verweerder met betrekking tot toeslagjaar 2006 vooringenomen heeft gehandeld staat in rechte vast. Anders dan eiser betoogt volgt daaruit niet dat vooringenomen is gehandeld in de toeslagjaren na 2006. Die conclusie kan ook niet worden getrokken uit de door eiser overgelegde brief waarin het kabinet hem excuses aanbiedt voor gemaakte fouten met de kinderopvangtoeslag. Die brief heeft een algemeen karakter en is niet toegespitst op de handelwijze van verweerder jegens eiser in een bepaald toeslagjaar. Op basis van het door eiser overgelegde besluit van verweerder van 5 juli 2019 kan evenmin worden geconcludeerd dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld. Bij dat besluit is het bezwaar van eiser tegen in rekening gebrachte vervolgingskosten voor een terugvorderingsbeschikking kennelijk gegrond verklaard. De vraag of verweerder met betrekking tot de in geding zijnde toeslagjaren 2007 tot en met 2010 vooringenomen heeft gehandeld moet daarom afzonderlijk worden beoordeeld.
Is vooringenomen gehandeld doordat wettelijke (procedure)voorschriften zijn geschonden?
7. De aanvraag van eiser om kinderopvangtoeslag over 2007 is in december 2006 gedaan en daarop is in april 2007 beslist. Daarmee heeft verweerder de wettelijke beslistermijn overschreden. Verweerder betreurt dit en heeft getracht te achterhalen wat de reden was voor de vertraging in de besluitvorming. Een verklaring voor de vertraging heeft verweerder niet kunnen vinden. De schending van een wettelijke beslistermijn is onzorgvuldig, maar de rechtbank ziet daarin – zonder bijkomende omstandigheden – geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld. De rechtbank volgt eiser niet in het betoog dat aan schending van wettelijke voorschriften in procedures van een gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan in andere bestuursrechtelijke procedures, waardoor hier van vooringenomenheid moet worden uitgegaan.
7.1.
Dat verweerder de bezwaarschriften van eiser tegen de definitieve besluiten tot vaststelling van kinderopvangtoeslag voor de jaren 2007 en 2008 als verzoeken om informatie heeft behandeld, zonder eisers standpunt hierover in te winnen, is eveneens onzorgvuldig. Ook als – zoals hier aan de orde – de inhoud van het bezwaar meer past bij een verzoek om informatie dan bij een gemotiveerd bezwaarschrift, dient verweerder in beginsel te controleren wat de bedoeling is van eiser alvorens een ingediend rechtsmiddel niet verder als zodanig te behandelen. Verweerder is evenwel tegemoetgekomen aan het in de bezwaarschriften opgenomen informatieverzoek van eiser, in zoverre dat bij brief van
10 september 2021 een toelichting is gegeven op de betalingen die in de periode 2007 tot en met de eerste twee maanden van 2010 zijn gedaan. Zonder bijkomende omstandigheden ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder op verzoek van eiser een herbeoordeling heeft gemaakt, waarbij niet van belang is geweest dat de vaststellingsbesluiten onherroepelijk zijn. Zoals hierna aan de orde komt, blijkt voorts niet dat de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2007 en 2008 onjuist is vastgesteld.
Wijst de terugvordering van ontvangen kinderopvangtoeslag op vooringenomenheid?
8. De kinderopvangtoeslag voor de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 is bijgesteld naar aanleiding van door eiser en door de kinderopvanginstelling aangeleverde informatie. Uit die informatie blijkt dat in de deze jaren minder kinderopvanguren zijn afgenomen dan waarop de voorschotbeschikkingen waren gebaseerd. Voor het jaar 2010 werd een voorschot toegekend, maar op verzoek van eiser is de kinderopvangtoeslag stopgezet per
1 januari 2010. Daarom moest eiser het al uitbetaalde voorschotbedrag voor de eerste twee maanden van dat jaar terugbetalen. Dat eiser de kinderopvangtoeslag voor 2010 heeft stopgezet vanwege lichamelijke en financiële problemen door de kinderopvangtoeslagaffaire, brengt niet mee dat verweerder voor dat toeslagjaar vooringenomen heeft gehandeld. Niet valt in te zien hoe verweerder kan worden verweten dat gevolg is gegeven aan het verzoek van eiser om de kinderopvangtoeslag stop te zetten.
8.1.
Verder ziet de rechtbank in het dossier geen aanwijzing dat het door verweerder uitgeoefende toezicht over de in geding zijnde toeslagjaren verder ging dan regulier toezicht. Over de in het dossier van eiser voorkomende codes “HOTHOR”, “thema 1000” en “risico 1014” heeft verweerder toegelicht dat deze verband houden met een risico-inventarisatie bij kinderopvangtoeslag boven een bedrag van € 20.000,-, bij gebruik van een gastouderbureau en met controle van jaaropgaven. Deze codes werden gebruikt voor alle aanvragers en wijzen niet op specifiek toezicht op de kinderopvangtoeslag die eiser ontving. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan deze uitleg.
8.2.
Aan de omstandigheid dat eiser op de FSV-lijst was geplaatst kan niet de conclusie worden verbonden dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2010. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat plaatsing op deze lijst niet van invloed kan zijn geweest op verweerders handelwijze in die periode, omdat de FSV-lijst niet eerder dan in 2012 in gebruik werd genomen. Dat geldt ook voor de door eiser naar voren gebrachte problemen met loonbeslag in 2018. Daaraan kunnen geen conclusies worden verbonden voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2010.
8.3.
Uit de handelwijze van verweerder met betrekking tot de betalingsregeling kan de rechtbank ook geen vooringenomen handelen of hardheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht opmaken. Uit de door verweerder overgelegde toelichting op de gang van zaken rond de betalingsregeling blijkt dat met betrekking tot eiser geen OGS is vastgesteld. Er is daarom ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder vanwege de betalingsregeling een OGS-tegemoetkoming had moeten toekennen.
8.4.
De slotsom is dat de verplichting tot terugbetaling van de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2007 tot en met 2010 het gevolg is van reguliere correcties. Dat kan niet worden aangemerkt als vooringenomen handelen. De reguliere correcties over deze toeslagjaren wijzen ook niet op onbillijkheden vanwege de hardheid waarmee het wettelijk systeem werd toegepast. Verweerder heeft het verzoek om compensatie over deze jaren op goede gronden afgewezen.
8.5.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat het hier gegeven oordeel niet afdoet aan de erkenning van eiser als door de kinderopvangtoeslagaffaire gedupeerde ouder. Het is de rechtbank duidelijk dat eiser nog steeds pijn en verdriet ondervindt dat voor hem samenhangt met de toeslagenaffaire.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 9.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wht.