ECLI:NL:RBDHA:2024:9936

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
8307089422
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • A. Kristic
  • W.M. Shreki
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en valsheid in geschrift door verkoop van kalenders en wenskaarten namens een stichting

Op 26 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zijn compagnon een besloten vennootschap had opgericht. Deze vennootschap, [bedrijfsnaam] B.V., heeft gedurende een periode van meer dan tweeënhalf jaar kalenders en wenskaarten verkocht namens de Stichting [naam stichting]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de kopers hebben misleid door te stellen dat een aanzienlijk deel van de opbrengst ten goede zou komen aan zieke kinderen, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan oplichting en valsheid in geschrift, omdat hij en zijn medeverdachte gebruik hebben gemaakt van valse legitimatiebewijzen en misleidende informatie om de verkoop te bevorderen.

Tijdens de zitting op 12 juni 2024 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak van een van de ten laste gelegde feiten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de oplichting en het gebruik van een vals geschrift. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en een geldboete van € 10.000,00, te betalen in termijnen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een afbetalingsregeling met de belastingdienst.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 83/070894-22
Datum uitspraak: 26 juni 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Kristic en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. W.M. Shreki naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
[bedrijfsnaam] B.V. en/of de Stichting [naam stichting] in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 20 augustus 2018, in Den Haag en/of Velp, althans op diverse plaatsen in Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, één of meer onbekende perso(o)n(en) (telkens) heeft bewogen en/of heeft doen bewegen tot contante en/of girale afgifte van een geldbedrag ter hoogte van € 9,99, in elk geval enig geldbedrag,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid drukwerk en/of kalenders en/of wenskaarten verkocht, althans doen verkopen, in naam van en/of voor de Stichting [naam stichting] , door:
- De Stichting [naam stichting] op te richten en/of de kopers in woord en/of geschrift op het bestaan van deze stichting te wijzen; en/of
- de verkopers (zichtbaar) uit te rusten met een legitimatiebewijs en/of een hesje van de Stichting [naam stichting] ; en/of
- aan de kopers voorafgaand aan de aankoop van drukwerk en/of (een) kalender(s) en/of wenskaart(en) mede te delen dat (een deel van) de opbrengst ten goede zou komen aan de Stichting [naam stichting] , althans aan (zieke) kinderen; en/of
- deze wenskaart(en) en/of kalender(s) te verpakken in cellofaan/plastic met daarin een flyer/bedankbrief(je) van de Stichting [naam stichting] , waarin de kopers, mede namens de (zieke) kinderen, bedankt werden voor de aankoop;
waardoor deze onbekend gebleven perso(o)n(en) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte.
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen
en in vereniging, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan
welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in
vereniging, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
2
[bedrijfsnaam] B.V. en/of de Stichting [naam stichting] in of omstreeks de periode van 1 september 2015 tot en met 8 augustus 2018, in Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- een donateursovereenkomst d.d. 11 september 2015 tussen [bedrijfsnaam] B.V. en Stichting [naam stichting] (DOC-047 3/22);
valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders deze donateursovereenkomst geantedateerd en/of voorzien van een handtekening die de handtekening van [naam] moest voorstellen;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[bedrijfsnaam] B.V. en/of de Stichting [naam stichting] in of op omstreeks de periode van 8 augustus 2018 tot en met 2 november 2018, te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (opzettelijk) een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- een donateursovereenkomst d.d. 11 september 2015 tussen [bedrijfsnaam] B.V. en Stichting
[naam stichting] (DOC-047 3/22);
heeft afgeleverd aan de ING bank en/of het CBF en/of voorhanden heeft gehad, er bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat deze donateursovereenkomst was geantedateerd en/of voorzien van een handtekening die de handtekening van [naam] moest voorstellen, terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was om gebruik te maken als ware het echt en onvervalst;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen
en in vereniging, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan
welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in
vereniging, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 subsidiaire ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
3.3.
Vrijspraak
Met betrekking tot het onder 2 primair ten laste gelegde feit is de rechtbank, in overeenstemming met de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen vaststellen wie de donateursovereenkomst heeft opgemaakt. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen en zal de verdachte hiervan vrijspreken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewijs verder nog het volgende.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit stelt de rechtbank voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte één of meer van de in artikel 326 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot de afgifte van een goed, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
De raadsvrouw heeft – kortgezegd – betoogd dat de in de tenlastelegging opgenomen feitelijke handelingen niet kunnen worden bewezen, dat die handelingen geen oplichtingsmiddelen opleveren en dat het onduidelijk is of die handelingen de kopers ertoe hebben bewogen om de kalenders en/of wenskaarten te kopen. Met uitzondering van het oprichten van de Stichting [naam stichting] (hierna: Stichting [naam stichting] ), ten aanzien waarvan de rechtbank van oordeel is dat niet bewezen kan worden dat [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ) hiervoor verantwoordelijk was en dus niet kan worden bewezen dat de verdachte hier feitelijk leiding aan heeft gegeven, volgt de rechtbank de raadsvrouw niet in haar standpunten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Oplichtingsmiddelen
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat werknemers en opdrachtnemers van [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ) bij woningen hebben aangebeld teneinde kalenders en wenskaarten te verkopen namens Stichting [naam stichting] (hierna: Stichting [naam stichting] ). Zij waren daarbij gekleed in hesjes, aanvankelijk met daarop de letters [naam stichting] , en droegen een legitimatiebewijs van [naam stichting] met pasfoto bij zich. Aan de werknemers en opdrachtnemers zijn trainingen gegeven en van hen is een test afgenomen, aan de hand waarvan hen werd geleerd wat zij tegen potentiële kopers moesten zeggen. Hen is onder andere geleerd dat zij bij vragen aan de potentiële kopers moesten vertellen dat de stichting een vast sponsorbedrag en 75% van de winst zou ontvangen en dat de verkopers zelf een vast loon per dag ontvingen en dat zij de ID-kaart van de Stichting moesten laten zien. De kalenders en wenskaarten waren verpakt in cellofaan of plastic, met daarbij een flyer/bedankbrief. Getuige Stremme heeft verklaard dat deze flyer/bedankbrief door de verpakking heen leesbaar was. Een persoon uit Fijnaart heeft op 2 mei 2018 een melding gemaakt nadat hij/zij aan de deur een kalender had gekocht. Hij/zij heeft daarbij een foto gestuurd van de flyer/bedankbrief, waarop de naam van stichting [naam stichting] meerdere malen staat weergegeven. Verder staat op de flyer/bedankbrief onder andere dat de opbrengst van de aankoop zoveel mogelijk ten goede komt van zieke kinderen.
Uit het bovenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van het aannemen van een valse hoedanigheid, listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels. Bij een samenweefsel van verdichtsels moet het gaan om meerdere leugenachtige mededelingen, gesproken en/of geschreven, die een onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. Dat hiervan sprake is volgt uit hetgeen de werknemers en opdrachtnemers van [bedrijfsnaam] aan potentiële kopers moesten mededelen omtrent de bedragen die aan de kinderen ten goede zouden komen, en uit de tekst op de flyer/bedankbrief.
Dat sprake was van het aannemen van een valse hoedanigheid blijkt voorts uit het feit dat de verkopers langs de deuren zijn gegaan met hesjes en legitimatiebewijzen van stichting [naam stichting] . Hierdoor werd ten onrechte het vertrouwen van potentiële kopers gewekt dat de verkopers voor een bonafide organisatie werkten, en dat het geld van de verkoop via stichting [naam stichting] (zoveel mogelijk) ten goede zou komen aan zieke kinderen.
De rechtbank kwalificeert het dragen van de hesjes en het legitimatiebewijs in combinatie met het doen van de bedrieglijke mededelingen en het presenteren van de zichtbare flyer ook als listige kunstgrepen.
Het gevolg van het toepassen van de bovenstaande oplichtingsmiddelen was dat op bedrieglijke wijze gebruik is gemaakt van een in het maatschappelijk verkeer geldend verwachtingspatroon, waardoor de kopers – zoals hierna nog verder zal worden toegelicht - zijn bewogen tot afgifte van geldbedragen.
Het oogmerke
n de onjuiste voorstelling van zaken
De oplichtingshandelingen zijn van zodanige aard dat niet anders dan geconcludeerd kan worden dat [bedrijfsnaam] het oogmerk had om zich middels deze handelingen wederrechtelijk te bevoordelen. Door bij de potentiële kopers de schijn te wekken dat 75% van de winst, of zoveel mogelijk van de ontvangen geldbedragen, ten goede zou komen aan zieke kinderen, konden namens [bedrijfsnaam] immers meer kalenders en wenskaarten worden verkocht. Uit onderzoek naar de geschatte omzet van [bedrijfsnaam] en de geldstromen op de rekeningen van [bedrijfsnaam] , stichting [naam stichting] , de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , blijkt echter dat in werkelijkheid verre van 75% van de winst via [naam stichting] ten goede is gekomen aan zieke kinderen. Kennelijk was het doel van [bedrijfsnaam] helemaal niet om 75% van de winst, of zoveel mogelijk van de ontvangen geldbedragen, ten goede te laten komen aan zieke kinderen, en is stichting [naam stichting] slechts als dekmantel gebruikt om zoveel mogelijk geld te verdienen. Dit wordt benadrukt doordat [bedrijfsnaam] , nadat zij vragen had ontvangen van de ING bank, opzettelijk per e-mailbericht een valse donateursovereenkomst aan de ING bank heeft verzonden. Voor het motief van [bedrijfsnaam] hierbij kan niet anders dan geconcludeerd worden dan dat zij wist dat haar werkzaamheden en de constructie met stichting [naam stichting] niet in overeenstemming waren met het in het maatschappelijk verkeer geldend verwachtingspatroon. Het verwaarloosbare percentage van het verdiende geld dat wel via stichting [naam stichting] aan activiteiten voor zieke kinderen is besteed, en waarvan steeds melding werd gemaakt op de website van stichting [naam stichting] , moet naar het oordeel van de rechtbank bovendien worden gezien als onderdeel van de dekmantel om de betrouwbaarheid van de verkoop namens stichting [naam stichting] te begunstigen.
Causaal verband
De rechtbank stelt vast dat de kopers mede onder invloed van de door de oplichtingsmiddelen in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken zijn overgegaan tot de koop. Gelet op de hesjes en pasjes waarmee de verkopers van [bedrijfsnaam] langs de deuren gingen, hetgeen aan de verkopers is geleerd te zeggen wanneer zij langs de deuren gingen en de flyer die bij de kalenders en wenskaarten werd getoond, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de kopers mede hierdoor zijn overgegaan tot de koop. De personen die melding hebben gemaakt van de (gedragingen van de) verkopers van [bedrijfsnaam] benoemen daarbij bovendien de stichting [naam stichting] , gedragen hesjes en/of getoonde pasjes. Dit benadrukt dat de door de oplichtingsmiddelen in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken op zijn minst heeft bijgedragen aan de beslissingen van de kopers om over te gaan tot de koop van de kalenders en wenskaarten.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat door de verkoop van de kalenders en wenskaarten namens stichting [naam stichting] sprake is van oplichting als bedoeld in artikel 326 lid 1 Sr. Dat er, zoals door de raadsvrouw is betoogd, geen wettelijke regeling bestaat voor de verdeelsleutel van omzet of winst bij commerciële instellingen tegenover stichtingen, doet hier niet aan af. Het gaat in de kern immers om de vraag of middels (een) oplichtingsmiddel(en) een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen, waardoor (een) ander(en) zijn bewogen tot afgifte van een goed. Of die onjuiste voorstelling van zaken op zichzelf wel of niet strafbaar is, is daarbij niet van belang.
Toerekening aan [bedrijfsnaam] en medeplegen van feitelijk leidinggeven
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verkoop van de kalenders en wenskaarten namens stichting [naam stichting] , uitgevoerd door de werknemers en opdrachtnemers van [bedrijfsnaam] , binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijfsnaam] paste, en [bedrijfsnaam] ook dienstig is geweest. [bedrijfsnaam] kon er voorts over beschikken of de gedragingen wel of niet plaats zouden vinden. De oplichting is derhalve in de sfeer van de rechtspersoon [bedrijfsnaam] gepleegd, waardoor [bedrijfsnaam] kan worden aangemerkt als dader.
De rechtbank vindt ook bewezen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door [bedrijfsnaam] en [naam stichting] gepleegde gedragingen. Naast de omstandigheid dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de enige bestuurders en aandeelhouders van [bedrijfsnaam] waren, volgt uit de verklaringen van de verkopers en de verklaring van de verdachte dat hij samen met de medeverdachte verantwoordelijk was voor de dagelijkse gang van zaken bij [bedrijfsnaam] .
Verdachte was in zijn positie bevoegd en gehouden om maatregelen te treffen om te voorkomen dat de rechtspersoon de strafbare gedraging pleegde. Hij heeft die maatregelen echter niet genomen; sterker nog, de verdachte heeft, samen met de medeverdachte, door het geven van de bovenomschreven instructies aan de verkopers, en door het verschaffen van de hesjes, de legitimatiepasjes, de wenskaarten en kalenders met daarbij de flyer, op actieve wijze gezorgd dat de gedragingen plaatsvonden. Daarmee is sprake van een nauwe en bewuste samenwerkingen aldus medeplegen.
Conclusie
Gezien de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 2 subsidiair
De verdachte heeft verklaard dat hij geen herinnering heeft aan het plaatsen van zijn handtekening op de donateursovereenkomst. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de donateursovereenkomst door deze te verstrekken aan de ING. Zij heeft daarbij gesteld dat de brief, waaraan de donateursovereenkomst als bijlage was gehecht, niet door de verdachte, maar door diens voormalige advocaat, is opgemaakt en verstuurd. Het enkel plaatsen van een handtekening door de verdachte acht de raadsvrouw onvoldoende om te kwalificeren als medeplegen van het gebruikmaken van de donateursovereenkomst. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar standpunten en overweegt daartoe als volgt.
Dat de donateursovereenkomst vals is volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen. [naam] heeft in werkelijkheid niet haar handtekening onder het document gezet, zij kon bovendien ook niet als vertegenwoordiger van stichting [naam stichting] worden aangemerkt en zij was pas vanaf 2016 werkzaam bij [bedrijfsnaam] . Gelet op de tenlastelegging doet zich vervolgens de vraag voor of [bedrijfsnaam] gebruik heeft gemaakt van de valse donateursovereenkomst, door deze aan de ING bank af te leveren, terwijl zij wist dat deze bestemd was om als ware het echt en onvervalst tot bewijs van enig feit te dienen. In dit kader acht de rechtbank het van belang dat in de brief van 8 augustus 2018 geschreven staat dat de relatie met stichting [naam stichting] is gebaseerd op een donateursovereenkomst, waarna voor deze overeenkomst naar bijlage 1 wordt verwezen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de donateursovereenkomst bestemd was om als ware het echt en onvervalst tot bewijs van enig feit te dienen. De brief wordt als volgt afgesloten: “Hoogachtend, [bedrijfsnaam] B.V.” en is namens [bedrijfsnaam] en medeverdachte [medeverdachte] door de verdachte ondertekend. Op basis hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat de brief, en daarmee de valse donateursovereenkomst die als bijlage 1 aan de brief is gehecht, door [bedrijfsnaam] aan de ING bank is afgeleverd. Voorts doet zich de vraag voor of de verdachte, samen met medeverdachte A. Heidari Ghobadi [medeverdachte] , feitelijk leiding heeft gegeven aan deze gedraging. Gelet op hetgeen door de verdachte is verklaard aangaande de rolverdeling tussen hem en de medeverdachte, in combinatie met de omstandigheid dat de brief door de verdachte is getekend namens [bedrijfsnaam] en de medeverdachte, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [bedrijfsnaam] afleveren van een vals geschrift, te weten de donateursovereenkomst.
Gezien de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
[bedrijfsnaam] B.V. in de periode van 1 januari 2016 tot en met 20 augustus 2018, in Nederland, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, onbekende personen heeft doen bewegen tot contante of girale afgifte van een geldbedrag ter hoogte van € 9,99, in elk geval enig geldbedrag,
immers heeft
voornoemde rechtspersoonmet vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk kalenders en wenskaarten doen verkopen, voor de Stichting [naam stichting] , door:
- de kopers in woord en geschrift op het bestaan van
de Stichting [naam stichting]te wijzen; en
- de verkopers zichtbaar uit te rusten met een legitimatiebewijs en een hesje van de Stichting [naam stichting] ; en
- aan de kopers voorafgaand aan de aankoop van kalenders en wenskaarten mede te delen dat (een deel van) de opbrengst ten goede zou komen aan de Stichting [naam stichting] ; en
- deze wenskaarten en kalenders te verpakken in cellofaan/plastic met daarin een flyer/bedankbrief van de Stichting [naam stichting] , waarin de kopers, mede namens de (zieke) kinderen, bedankt werden voor de aankoop;
waardoor deze onbekend gebleven personen werden bewogen tot bovenomschreven afgifte.
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen en in vereniging
met een andertelkens feitelijk leiding heeft gegeven.
2
[bedrijfsnaam] B.V. op 8 augustus 2018 te Den Haag opzettelijk een vals geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- een donateursovereenkomst d.d. 1 september 2015 tussen [bedrijfsnaam] B.V. en Stichting
[naam stichting] ;
heeft afgeleverd aan de ING bank, er bestaande die valsheid hierin dat deze donateursovereenkomst was geantedateerd en voorzien van een handtekening die de handtekening van [naam] moest voorstellen, terwijl
zij, voornoemde rechtspersoon, wist dat dit geschrift bestemd was om gebruik te maken als ware het echt en onvervalst;
aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte tezamen en in vereniging
met een anderfeitelijk leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om aan de verdachte een geldboete ter hoogte van 10.000 euro op te leggen, eventueel te betalen in termijnen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, ingeval de verdachte niet wordt vrijgesproken, bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de forse overschrijding van de redelijke termijn, die niet aan de verdachte te wijten is. De raadsvrouw heeft voorts verzocht om geen gevangenisstraf op te leggen en heeft zich op het standpunt gesteld dat, ondanks de beperkte draagkracht van de verdachte, een geldboete in deze zaak de meest passende strafmodaliteit is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim tweeëneenhalf jaar schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting. In dat kader heeft hij samen met zijn compagnon een besloten vennootschap, [bedrijfsnaam] , opgericht en vervolgens werknemers en opdrachtnemers van [bedrijfsnaam] namens stichting [naam stichting] kalenders en wenskaarten laten verkopen. Aan (potentiële) kopers werd het beeld geschetst dat een aanzienlijk deel van hun betalingen ten goede zou komen aan zieke kinderen, terwijl dat in werkelijk niet het geval was. Personen die ten behoeve van een goed doel producten kopen moeten erop kunnen vertrouwen dat een aanzienlijk deel van hun betaling ook daadwerkelijk ten goede komt aan de bestemming van dat goede doel. Voorts hebben ook de goede doelen er groot belang bij dat verkopers van producten namens goede doelen worden vertrouwd. Door zijn handelen heeft de verdachte dit vertrouwen ernstig beschaamd. Kennelijk heeft hij enkel oog gehad voor zijn eigen gewin. Voorts heeft de verdachte zich, teneinde het wederrechtelijke oogmerk van de constructie tussen [bedrijfsnaam] en stichting [naam stichting] te verbloemen, ook schuldig gemaakt aan het gebruikmaken van een vals geschrift, te weten het afleveren van een valse donateursovereenkomst aan de ING bank.
[Afbeelding verwijderd in verband met privacy]
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 juni 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank zal het strafblad dan ook niet meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte, in verband met meerdere aangiften omzetbelasting met betrekking tot voorliggende kwestie, een afbetalingsregeling heeft getroffen met de belastingdienst.
Redelijke termijn
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 21 januari 2020. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate, namelijk met meer dan 2 jaren, is overschreden. De rechtbank zal hier rekening mee houden zoals hieronder nader overwogen.
Strafmodaliteit en strafmaat
Gelet op de ernst van de feiten waarvoor de verdachte wordt veroordeeld en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel aangewezen is. Echter, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de afbetalingsregeling met de belastingdienst, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval niet meer passend. Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een taakstraf voor de tijd van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een geldboete van € 10.000,00. Mede gelet op de draagkracht van de verdachte ten gevolge van de afbetalingsregeling, zal de rechtbank bepalen dat de geldboete in 20 maandelijkse termijnen van € 500,00 mag worden voldaan.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24a, 24c, 47, 51, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.