ECLI:NL:RBDHA:2024:993

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
NL23.40150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Thaise eiseres wegens kennelijk ongegrond verklaarde vrees voor vervolging

Op 30 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Thaise eiseres die een asielaanvraag had ingediend. Eiseres had op 26 februari 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 28 december 2021 als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank had eerder, op 20 september 2022, deze afwijzing vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Echter, na een nieuwe afwijzing op 10 januari 2023 en een daaropvolgende vernietiging op 26 september 2023, werd de aanvraag opnieuw afgewezen op 18 december 2023.

Tijdens de zitting op 23 januari 2024 werd het beroep van eiseres behandeld. De rechtbank beoordeelde of de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond had afgewezen. Eiseres voerde aan dat zij in Thailand problemen ondervond vanwege haar relatie met een moslimman en vreesde voor haar ex-echtgenoot. De rechtbank oordeelde dat de relevante elementen van het asielrelaas onvoldoende zwaarwegend waren om aan te nemen dat eiseres een vluchteling was in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen en dat er geen aanleiding was om af te wijken van eerdere uitspraken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag, evenals het opgelegde inreisverbod. Eiseres had geen voldoende onderbouwde redenen aangedragen om van het inreisverbod af te zien. De uitspraak werd gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, in aanwezigheid van griffier mr. F. Aissa.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40150

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,eiseres,
geboren op [geboortedatum] ,
van Thaise nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
Mede namens haar minderjarig kind: [naam]
V-nummer: [nummer] ,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres.
1.1.
Eiseres heeft op 26 februari 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder op 28 december 2021 afgewezen als kennelijk ongegrond. Bij uitspraak van 20 september 2022 [1] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
1.2.
Verweerder heeft met het besluit van 10 januari 2023 de aanvraag van eiseres wederom afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.3.
Bij uitspraak 26 september 2023 [2] is het door eiseres ingesteld beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 januari 2023 vernietigd en is verweerder opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
1.4.
Verweerder heeft met het bestreden besluit van 18 december 2023 de aanvraag van eiseres wederom afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 18 december 2023 op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder. Eiseres zelf is niet verschenen, haar partner: [naam] (hierna: [naam] ) is wel verschenen. Tevens was een tolk aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiseres heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond en haar als gevolg daarvan geen vertrektermijn heeft behoeven te gunnen en of haar een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd mocht worden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden en de overwegingen uit de eerdere uitspraken van 20 september 2022 en van 26 september 2023.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan het bestreden besluit vooraf is gegaan
Asielrelaas
3. Eiseres heeft aan haar aanvraag ten grondslag gelegd dat zij in Thailand problemen heeft ondervonden vanwege haar relatie met haar huidige partner, met wie zij nu een zoon heeft. [naam] is moslim en eiseres boeddhiste. Dat heeft bij haar familie en de bewoners van haar woonplaats Patanni voor problemen gezorgd. Daarnaast verklaart eiseres te vrezen voor haar ex-echtgenoot, die bekend is in Thailand en een rijke, invloedrijke familie heeft. Hij heeft eiseres en [naam] vanwege hun relatie fysiek en telefonisch met de dood bedreigd. Eiseres verklaart dat zij als gevolg van deze problemen genoodzaakt was om Thailand te verlaten.
3.1.
In het besluit van 28 december 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e en h Vw. Verweerder heeft overwogen dat het asielrelaas van eiseres, de gestelde problemen met de ex-echtgenoot en inwoners van het dorp in verband met de relatie met haar huidige partner, ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft de aanvraag kennelijk ongegrond verklaard op grond van artikel 30b, aanhef en onder h, Vw omdat eiseres zich pas na het verlopen van haar visum en zonder goede reden niet zo snel mogelijk heeft gemeld met haar asielaanvraag.
3.2.
In de eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 20 september 2022 heeft de rechtbank (samengevat) geoordeeld dat verweerder aan eiseres heeft mogen tegenwerpen dat zij zich niet direct heeft gemeld, maar dat gelet op de geringe overschrijding van de termijn voor het indienen van een asielaanvraag dit punt bij de beoordeling van de geloofwaardigheid niet zwaar zal wegen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit onvoldoende gemotiveerd. Het motiveringsgebrek zag volgens de rechtbank op de vraag of uit de verklaringen van eiseres voldoende bleek dat zij vreest voor haar ex-echtgenoot, op de redenen voor de door haar ervaren discriminatie van dorpsgenoten, namelijk haar relatie met een islamitische man en het feit dat zij samen een zoon hebben, en dat verweerder niet is ingegaan op deze omstandigheid.
3.3.
In het besluit van 10 januari 2023 heeft verweerder de asielaanvraag wederom afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij is overwogen dat de relevante elementen -in tegenstelling tot het eerdere afwijzende besluit van 28 december 2021- wel geloofwaardig zijn geacht, maar dat niet is gebleken dat de Thaise overheid eiseres en haar gezin niet kunnen of willen beschermen.
3.4.
Bij uitspraak van 26 september 2023 is het besluit van 10 januari 2023 vernietigd. De rechtbank heeft (samengevat) geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat verweerder zich genoodzaakt heeft gezien om het besluit aan te vullen middels een gewijzigde motivering in het verweerschrift. Eiseres is door deze handelswijze onvoldoende in de gelegenheid gesteld om op het gewijzigd standpunt te reageren.
Huidige besluitvorming
4. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. problemen met [naam] vanwege relatie met [naam] ;
3. discriminatie door de familie van eiseres en de dorpelingen vanwege relatie met [naam] ;
4. aanslagen in het land van herkomst.
4.1.
De relevante elementen zijn geloofwaardig geacht, maar dit is volgens verweerder onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat eiseres een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiseres is er volgens verweerder evenmin in geslaagd om aannemelijk te maken dat zij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [3] Het niet onverwijld melden is eiseres wederom tegengeworpen, nu zij Nederland op 24 januari 2020 is ingereisd en pas op 26 februari 2020 asiel heeft aangevraagd. Dit doet afbreuk aan de aannemelijkheid van de vrees voor vervolging. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag wederom afgewezen als kennelijk ongegrond.
Vaststelling van de relevante elementen
5. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder het krijgen van een kind met een islamitische man en de daaruit voortvloeiende vrees voor discriminatie, in het bijzonder de vrees voor haar ex-echtgenoot [naam] diens familie, ten onrechte niet als vijfde, apart relevant element heeft aangemerkt. Eiseres stelt dat zij in Thailand niet de vrijheid zal hebben om haar zoon als moslim op te voeden, zoals zij en haar huidige partner dat wensen. Haar eigen familie en de familie van haar ex-echtgenoot zullen het niet accepteren dat zij haar zoon als moslim wenst op te voeden en dit raakt wel degelijk het Vluchtelingenverdrag, nu zij het recht heeft om zelf over haar religie en die van haar kinderen te beslissen zonder inmenging van de overheid of anderszins. Eiseres wijst op de eerdervermelde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 20 september 2022, waarin is benadrukt dat het erom gaat of eiseres gediscrimineerd zal worden vanwege haar islamitische partner en zoon. Eiseres is ten onrechte niet aanvullend gehoord. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en behelst een motiveringsgebrek.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eiseres niet kan slagen. Verweerder heeft zich, zonder aanvullend horen van eiseres, terecht op het standpunt gesteld dat het krijgen van een kind met een islamitische man en de vrees voor discriminatie (in het bijzonder van de ex-echtgenoot van eiseres en diens familie) niet als zelfstandig relevant element behoeft te worden aangemerkt. Daartoe overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 20 september 2022 niet volgt dat verweerder de relevante elementen onjuist heeft vastgesteld, maar dat sprake is van een motiveringsgebrek voor wat betreft de door eiseres ervaren discriminatie vanwege haar relatie met een moslim en het samen hebben van een zoon. Daarbij moest ook nader ingegaan worden op het inmiddels hebben van een zoon met de partner van eiseres. Deze aspecten zijn, anders dan eiseres, stelt, thans wel afdoende beoordeeld door verweerder. Daarmee is voldaan aan de uitspraak van 20 september 2022.
5.2.
Ter zitting heeft verweerder ook terecht gesteld dat de genoemde punten niet als een zelfstandig relevant element aangemerkt kunnen worden, omdat het hier om een gezinssituatie gaat waarin het krijgen en opvoeden van een kind plaatsvindt in een relatie met een islamitische man en deze feiten daarmee onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Het gaat om hetzelfde onderwerp en dezelfde verhaallijn. Verweerder stelt terecht, voor wat betreft de familie van haar ex-echtgenoot, dat niet is gebleken van concrete gebeurtenissen jegens eiseres die als een asielrechtelijk relevant element aan te merken zijn. Verweerder heeft die vrees terecht pas bij de aannemelijkheid van de vermoedens/zwaarwegendheid beoordeeld, waarna hieronder zal worden ingegaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Zwaarwegendheid: vrees voor vervolging en/of schade
6. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen actuele en reële vrees heeft aangenomen, nu haar ex-echtgenoot haar al eerder heeft bedreigd en nog steeds haar familie bezoekt en interesse in haar toont. Eiseres stelt dat gezien de culturele achtergrond van haar familie en de familie van haar ex-echtgenoot enkel tijdsverloop onvoldoende is. Eiseres meent dat verweerder niet mag tegenwerpen dat de families waarschijnlijk niet op de hoogte zijn van de geboorte van haar zoon.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder deugdelijk gemotiveerd heeft dat de geloofwaardig geachte verklaringen van eiseres voor wat betreft de problemen met de ex-echtgenoot en haar relatie met een islamitische man, waarmee zij een zoon heeft, niet tot de conclusie kunnen leiden dat zij bij terugkeer naar Thailand te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel dat sprake is van een reëel risico op ernstige schade. Verweerder heeft hierbij terecht meegewogen dat niet valt in te zien dat de zoon van eiseres gedwongen zal worden door haar ex-echtgenoot of diens familie om boeddhist te worden nu zij niet verwant zijn aan haar zoon en ook niet gebleken is van concrete dreigingen van diens familie. Het enkele feit zijn familie invloedrijk en groot is, is hiertoe onvoldoende. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiseres zelf heeft aangegeven dat de ex-echtgenoot waarschijnlijk niet eens op de hoogte is van het feit dat eiseres een zoon heeft. Dat de geboorte van de zoon van eiseres een extra reden voor de ex-echtgenoot zou zijn om haar naar het leven te staan heeft verweerder niet aannemelijk behoeven te achten, nu dit een niet nader onderbouwde aanname betreft. Verweerder heeft daarnaast terecht meegewogen dat eiseres na de eenmalige bedreiging haar ex-echtgenoot nog meerdere malen contact met hem heeft gehad zonder dat er bedreigingen plaatsvonden; daarbij was het laatste contact met de ex-echtgenoot begin 2020 en eiseres heeft sindsdien geen contact meer met hem gehad. Dat de ex-echtgenoot op 15 april 2023 bij de ouders van eiseres zou zijn langs geweest, waaruit volgens eiseres zou volgen dat hij nog steeds interesse toont, heeft verweerder ook niet tot een ander oordeel behoeven te bewegen, nu de intentie van de gestelde bezoeken niet nader is onderbouwd. Te meer nu ook sinds dit laatste bezoek reeds geruime tijd is verstreken. De beroepsgronden ten aanzien van het voorgaande slagen niet.
6.2.
Voor wat betreft de eigen familie van eiseres is terecht overwogen dat eiseres geen verklaring heeft gegeven waarom haar familie niet zal tolereren dat zij haar zoon islamitisch zal opvoeden of dat hij door haar familie gedwongen zal worden om boeddhist te worden. Verweerder stelt terecht dat van fysieke of verbale dreigingen niet is gebleken. Dat haar familie op de hoogte zou kunnen raken van haar terugkeer, kan eiseres daarom niet baten. Gezien het voorgaande heeft verweerder ook op basis van de gestelde culturele achtergrond van de families niet tot een ander oordeel behoeven te komen.
6.3.
Verweerder heeft zich, gelet op het voorgaande, terecht op het standpunt gesteld dat de geloofwaardig geachte relevante elementen van het asielrelaas onvoldoende zwaarwegend zijn om te spreken van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of van een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Thailand. Van een onjuiste beoordeling van de zwaarwegendheid is niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas niet kan leiden tot verlening van een verblijfsvergunning asiel.
Afwijzing kennelijk ongegrond; niet direct melden
7. Eiseres stelling dat verweerder haar asielaanvraag niet als kennelijk ongegrond had mogen afwijzen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, Vw volgt de rechtbank ook niet. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover anders te oordelen dan zoals in eerdervermelde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 20 september 2022. In die uitspraak is, anders dan op dit punt is gesteld, wel nader gemotiveerd ingegaan op de verklaringen van eiseres voor wat betreft het niet zo spoedig mogelijk melden en die zijn niet verschoonbaar geacht. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen.
Inreisverbod
8. De stelling van eiseres dat haar ten onrechte een inreisverbod is opgelegd kan, gelet op voorgaande, ook niet slagen. Verweerder heeft de asielaanvraag mogen afwijzen als kennelijk ongegrond. Daarom is aan eiseres terecht een vertrektermijn en een inreisverbod opgelegd. Verweerder heeft eiseres kunnen opdragen om Nederland onmiddellijk te verlaten, wat grond biedt om haar een inreisverbod op te leggen. [4] Zij heeft geen humanitaire of andere redenen aangedragen om af te zien van het inreisverbod. [5]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL22.104.
2.NL23.1492
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie artikel 45, eerste lid, artikel 62, eerste en tweede lid, aanhef en onder b, en artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
5.Zie artikel 66a, achtste lid, van de Vw.