ECLI:NL:RBDHA:2024:9928

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
NL24.6594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Syrische vluchteling met Turkse nationaliteit

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische vluchteling met Turkse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 9 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 9 februari 2024 door de staatssecretaris als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 18 april 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht Turkije als land van herkomst heeft genomen, aangezien eiser zelf heeft verklaard de Turkse nationaliteit te bezitten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de asielaanvraag op goede gronden heeft afgewezen. Eiser heeft geen overtuigend bewijs geleverd voor zijn vrees voor discriminatie of geweld vanwege zijn Syrische afkomst in Turkije. De rechtbank wijst erop dat eiser geen geloofwaardige verklaringen heeft gegeven over fysiek geweld en dat zijn vrees voor militaire dienstplicht in Turkije ongegrond is, gezien zijn leeftijd en de Turkse wetgeving. Bovendien is de vrees voor intrekking van zijn Turkse nationaliteit niet aannemelijk gemaakt, aangezien er geen bewijs is dat dit daadwerkelijk kan gebeuren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 26 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6594

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt afkomstig te zijn uit Syrië, de Turkse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 9 december 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 9 februari 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris terecht de asielaanvraag van eiser heeft afgewezen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris het bestreden besluit terecht en op goede gronden genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij is een Turkmeen, afkomstig uit Syrië. In 2012 heeft hij Syrië verlaten vanwege de oorlog en vanwege de militaire dienstplicht in het land. Bij terugkeer naar Syrië vreest eiser te worden opgepakt om in het leger te dienen of te worden vermoord.
Eiser is destijds vanuit Syrië naar Turkije gegaan. In 2020 of 2021 heeft hij de Turkse nationaliteit gekregen. In Turkije heeft hij te maken gekregen met discriminatie en fysiek geweld.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst
2. Discriminatie wegens Syrische afkomst
5.1.
De staatssecretaris houdt voor deze procedure de door eiser gegeven persoonsgegevens aan en acht zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Nu eiser heeft verklaard dat hij in het bezit is van de Turkse nationaliteit, toetst de staatssecretaris niet aan Syrië maar aan Turkije.
5.2.
Wat betreft de gestelde discriminatie in Turkije wegens eisers Syrische afkomst volgt de staatssecretaris eiser gedeeltelijk: hij gelooft de scheldpartijen en neerbuigende behandelingen. Dat eiser in zijn gezicht is geslagen of gestoken acht de staatssecretaris niet geloofwaardig. Waar eiser in het gehoor heeft verklaard dat hij in zijn gezicht is geslagen, stelde hij in de correcties en aanvullingen op het rapport van het gehoor in zijn gezicht te zijn gestoken. Eiser heeft noch in de correcties en aanvullingen noch in de zienswijze toegelicht hoe hij tot een dermate afwijkende correctie is gekomen. Verder heeft eiser geen toelichting gegeven over de context van het incident noch over het doen van aangifte. Daarom vindt de staatssecretaris niet geloofwaardig dat hij in zijn gezicht is gestoken, laat staan dat dit plaatsvond wegens zijn Syrische afkomst.
5.3.
Verder is niet geloofwaardig gevonden dat er sprake is van discriminatie waardoor hij dermate ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat het onmogelijk wordt om op sociaal of maatschappelijk vlak te functioneren. Zoals onder 5.2 weergegeven gelooft de staatssecretaris niet dat eiser te maken heeft gehad met geweld vanwege zijn Syrische afkomst. Verder blijkt uit eisers verklaringen niet dat hij discriminatoir is behandeld bij het verkrijgen van medische zorg. Ook heeft hij aangegeven dat hij toegang had tot onderwijs, de woningmarkt en de arbeidsmarkt. Daarnaast blijkt uit landeninformatie dat Turkmenen een gunstigere positie hebben binnen de Turkse maatschappij dan andere immigrantengroepen in termen van het vinden van werk en interne bewegingsvrijheden. Voor zover eiser heeft gesteld dat hij vreest voor militaire dienst in Turkije en dat hij daarbij te maken krijgt met een discriminerende behandeling, wijst de staatssecretaris op een rapport van OFPRA [1] van 18 mei 2022 [2] waaruit blijkt dat mannen die ten tijde van naturalisatie 22 jaar of ouder waren zijn uitgesloten van de Turkse militaire dienst. Eiser heeft verklaard dat hij in 2020 is genaturaliseerd. Omdat hij is geboren in 1994 en dus 26 jaar oud was ten tijde van zijn naturalisatie, heeft hij niet te vrezen voor de militaire dienst van Turkije.
5.4.
Voor zover eiser heeft gesteld dat hij bang is dat zijn Turkse nationaliteit wordt ingetrokken en dat hij wordt teruggestuurd naar Syrië, stelt de staatssecretaris dat dit gelet op de hem bekende informatie niet aan de orde is. Dat eiser stelt iemand te kennen die dit is overkomen is onvoldoende om aan te nemen dat eiser dit ook zal overkomen. Eiser heeft ook geen toelichting en geen details verstrekt over deze persoon. Daarnaast zijn er geen gevallen bekend van genaturaliseerde Syriërs die hun Turkse nationaliteit is afgenomen. Het Syrische mediaplatform Enab Baladi schrijft op 18 mei 2023 dat deze angst leeft onder genaturaliseerde Syriërs, maar dat dit niet nodig is. Het intrekken van de nationaliteit is enkel mogelijk in het geval iemand wordt beschuldigd van terrorisme of wanneer iemand valse of vervalste documenten heeft gebruikt tijdens de naturalisatieprocedure. Dit is voor eiser niet het geval.
5.5.
De staatssecretaris concludeert dat de asielaanvraag van eiser ongegrond is.
Beroepsgronden
6. Eiser voert in beroep het volgende aan.
6.1.
Hij vindt dat de staatssecretaris ten onrechte aan Turkije als land van herkomst heeft getoetst. Eiser is uit Syrië gevlucht en heeft alleen daarom in Turkije verbleven. Hij vindt dat het nader gehoor met name was toegespitst op Syrië en dat de staatssecretaris, toen hij ervoor koos Turkije als land van herkomst te nemen, eiser aanvullend had moeten horen over zijn leven in Turkije.
6.2.
Verder acht de staatssecretaris in het bestreden besluit ten onrechte het fysieke geweld tegen eiser ongeloofwaardig, terwijl dit in het voornemen wel geloofwaardig is bevonden. Ook weet eiser niet hoe in het rapport van het gehoor is terechtgekomen dat hij is geslagen in plaats van dat hij een messteek heeft gekregen. Hij kan dus ook geen nadere verklaring geven voor zijn correctie in de zienswijze. Verder vindt eiser dat de staatssecretaris hem ten onrechte tegenwerpt dat hij niks heeft verklaard over de context van het incident en over het doen van aangifte, nu aan eiser hierover geen vragen zijn gesteld, en hij bovendien over het geweld heeft verklaard in de context van zijn problemen vanwege zijn afkomst. De staatssecretaris heeft volgens eiser niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht.
6.3.
Het standpunt van de staatssecretaris dat eiser in Turkije niet heeft te vrezen voor de militaire dienstplicht, omdat hij die daar niet hoeft te vervullen, vindt eiser onvoldoende gemotiveerd. De informatie in het rapport van OFPRA waarnaar de staatssecretaris heeft verwezen komt volgens eiser niet overeen met de informatie in het thematisch ambtsbericht Turkije over de dienstplicht van 2019: “Turkse staatsburgers die hun staatsburgerschap hebben verkregen via naturalisatie en die hun militaire dienst in hun land van herkomst hebben vervuld, kunnen op aanvraag vrijstelling krijgen van de Turkse dienstplicht.” [3] Eiser is in Syrië niet in militaire dienst geweest en komt dus niet voor vrijstelling in aanmerking. Vrijstelling vragen is bovendien niet hetzelfde als vrijstelling krijgen.
6.4.
Ten slotte vindt eiser dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat eisers angst dat zijn Turkse nationaliteit wordt ingetrokken ongegrond is. De staatssecretaris kan volgens eiser voor zijn motivering niet volstaan met de verwijzing naar een publicatie op een Syrisch mediaplatform, nu dit niet kan dienen als objectieve bron, nog daargelaten dat het artikel gedateerd is.
Beoordeling van de rechtbank
Land van herkomst
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris bij de beoordeling van de asielaanvraag van eiser terecht Turkije als land van herkomst genomen, nu eiser zelf heeft verklaard de Turkse nationaliteit te hebben.
7.1.
Verder heeft de staatssecretaris bij de beoordeling van het asielrelaas mogen uitgaan van eisers verklaringen in het gehoor over zijn leven in Turkije. Het betoog van eiser dat hem in het gehoor te weinig vragen zijn gesteld over zijn leven in Turkije en gelet daarop aan het besluit zorgvuldigheidsgebreken kleven, slaagt niet. De rechtbank overweegt eerst dat in het gehoor het asielrelaas van eiser centraal staat en dat eiser in de gelegenheid is gesteld te verklaren over zijn problemen. Eiser heeft zelf in het gehoor de nadruk gelegd op Syrië, zodat de staatssecretaris terecht daar de meeste vragen over heeft gesteld. Verder heeft de staatssecretaris in het voornemen aangegeven aan Turkije te toetsen bij de beoordeling van het asielrelaas. In de zienswijze heeft eiser niet aangegeven het hiermee niet eens te zijn en heeft eiser de gelegenheid gehad om uitgebreid in te gaan op Turkije. Eiser heeft echter in de zienswijze noch in beroep aangegeven wat hij meer had willen verklaren over zijn leven in Turkije en wat relevant is voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eiser ook niet in zijn betoog dat de staatssecretaris hem aanvullend had moeten horen over zijn leven in Turkije.
Geloofwaardigheid
8. Verder is de rechtbank van oordeel dat uit het voornemen blijkt dat de staatssecretaris het ongeloofwaardig acht dat er fysiek geweld tegen eiser is gebruikt vanwege zijn Syrische afkomst. De staatssecretaris heeft er in het voornemen op gewezen dat eiser tijdens het gehoor heeft verklaard dat hij in zijn gezicht is geslagen en dat hij in de correcties en aanvullingen op het rapport van het gehoor heeft aangegeven dat hij in zijn gezicht is gestoken. De rechtbank stelt verder vast dat eiser in de correcties en aanvullingen op het rapport van het gehoor geen aanvullingen heeft gegeven waaruit blijkt dat hij tijdens het gehoor is beknot in de mogelijkheid tot verklaren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris er op mogen wijzen dat eiser geen verklaring heeft gegeven voor zijn aanpassing. Voor zover eiser na de tegenwerping in het voornemen meer had willen verklaren, had hij dat in de zienswijze kunnen doen. De rechtbank stelt vast dat eiser ook in beroep niet nader is ingegaan op het fysieke geweld dat hij stelt te hebben meegemaakt, noch over de context waarbinnen dit plaatsvond noch over het doen van aangifte. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan eisers verklaringen over fysiek geweld vanwege zijn Syrische afkomst geen geloof kan worden gehecht.
Vrees voor discriminatie
9. Wat betreft eisers vrees dat hij in militaire dienst moet in Turkije en dan te maken krijgt met discriminatie vanwege zijn Syrische afkomst, is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat eiser in Turkije in militaire dienst moet. In het door de staatssecretaris aangehaalde rapport van OFPRA uit 2022 wordt een wet over de dienstplicht uit 2019 beschreven. Uit de informatie in het rapport blijkt dat mannen die ten tijde van naturalisatie 22 jaar of ouder waren, zijn uitgesloten van de Turkse militaire dienst, net als personen die al in hun land van herkomst de militaire dienstplicht hebben vervuld. [4] De informatie in het thematisch ambtsbericht over de dienstplicht in Turkije uit 2019, waarnaar eiser heeft verwezen en waaruit volgt dat alleen personen die in het land van herkomst al de militaire dienstplicht hebben vervuld vrijstelling van de dienstplicht kunnen vragen, doet niet af aan de informatie van OFPRA. Het rapport van OFPRA is van latere datum en beschrijft een wet die blijkens informatie in voetnoot 18 op 25 juni 2019 is aangenomen, terwijl het thematisch ambtsbericht gaat over de periode tot juni 2019. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om aan de inhoud van het rapport van OFPRA te twijfelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staatssecretaris in het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet in militaire dienst hoeft in Turkije. De staatssecretaris heeft terecht verwezen naar de uitzondering in de Turkse wet voor militaire dienstplicht voor immigranten die genaturaliseerd zijn van 22 jaar en ouder en naar eisers verklaringen over zijn leeftijd en moment van naturalisatie. Zijn vrees voor discriminatie vanwege zijn Syrische afkomst bij vervulling van de militaire dienstplicht kan daarom niet worden gevolgd.
Vrees voor intrekking Turkse nationaliteit
10. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn vrees voor intrekking van zijn Turkse nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Zijn enkele niet nader onderbouwde stelling dat hij iemand kent die dit is overkomen, heeft de staatssecretaris onvoldoende mogen achten voor de conclusie dat ook eiser hiervoor te vrezen heeft. Verder heeft de staatssecretaris bij zijn besluit mogen betrekken dat hem geen informatie bekend is dat de Turkse nationaliteit van mensen afkomstig uit Syrië wordt ingetrokken. Hij heeft in dit verband mogen wijzen op een artikel van een Syrisch mediaplatform, waaruit blijkt dat deze angst leeft onder genaturaliseerde Syriërs maar dat dit niet nodig is nu het intrekken van de nationaliteit enkel mogelijk is in het geval iemand wordt beschuldigd van terrorisme of wanneer iemand valse of vervalste documenten heeft gebruikt tijdens de naturalisatieprocedure. Eiser heeft het standpunt van de staatssecretaris dat dit in zijn geval niet aan de orde is, niet betwist.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepsgronden slagen niet. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Office Français de Protection des Réfugiés et Apatrides
2.Rapport “Turquie: Conditions et déroulement du service militaire pour les Syriens naturalisés turcs” van 18 mei 2022
3.Thematisch Ambtsbericht Turkije: Dienstplicht van juli 2019, bladzijde 18
4.Artikel 43 van wet nr. 7179