ECLI:NL:RBDHA:2024:9926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
23/8290
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die lijdt aan de ziekte van Crohn, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, welke door verweerder was geweigerd op de grond dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser had eerder een uitkering op basis van de Ziektewet ontvangen en had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 6 februari 2023. De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische oordelen te twijfelen, en dat eiser met de geduide functies meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8290

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Jansen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Inleiding

Bij besluit van 6 februari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser per 8 oktober 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 3 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van verweerder. Eiser en zijn gemachtigde zijn -met bericht- niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft zich op 24 september 2020 ziekgemeld voor zijn werkzaamheden als kwaliteitscontroleur gedurende 16 uur per week. Na het einde van zijn dienstverband is aan hem een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend.
2. Op 19 oktober 2022 heeft eiser een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de verzekeringsarts onderzoek verricht. Hij heeft eiser op 30 januari 2023 medisch onderzocht en voorts kennis genomen van de in het dossier aanwezige medische informatie van de huisarts. In zijn rapport van 1 februari 2023 heeft de verzekeringsarts vermeld dat bij eiser sprake is van de ziekte van Crohn en dat hij daardoor belemmeringen ervaart bij het volhouden van lang fysieke bezigheden. Eiser is daarom aangewezen op fysiek lichte werkzaamheden en hij kan niet langdurig achtereen staan, lopen en frequent diep bukken. Ook mag er geen fysieke piekbelasting zijn met grote druk op de buik, zoals persen/blazen of zwaar tillen/dragen/duwen/trekken. Verder mag er geen strakke kleding worden gedragen en dient een toilet goed bereikbaar te zijn. Er is volgens de verzekeringsarts geen aanleiding om eiser te beperken voor geheugen. Eiser heeft hiervoor geen huisarts bezocht en bij het eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts geen aanwijzingen gevonden om te twijfelen aan eisers geheugen, aangezien eiser tijdens het onderzoek een coherent verhaal vertelt met voldoende details uit het verleden. Ook is volgens de verzekeringsarts geen reden om specifieke verdergaande fysieke arbeidsbeperkingen toe te kennen vanwege de door eiser ervaren gewrichtsklachten. Eiser heeft voor deze klachten geen medische hulp gezocht, het lukt eiser zijn dagelijkse dingen uit te voeren en bij het onderzoek zijn ook geen afwijkingen gevonden. Evenmin is er reden voor een urenbeperking, aangezien eiser een redelijk normaal gevuld dagprogramma heeft waaruit geen relevante recuperatienoodzaak blijkt, aldus de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
3. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens aan de hand van de FML drie functies geduid, te weten de functies administratief medewerker (sbc-code: 315133), inpakker
(sbc-code: 111190) en administratief ondersteunend medewerker (sbc-code: 315100). Eiser wordt voor deze functies met inachtneming van zijn beperkingen geschikt geacht. Met deze functies kan eiser volgens de arbeidsdeskundige een loon verdienen dat afgezet tegen zijn maatmanloon een verlies aan verdiencapaciteit oplevert van 11,41%. Als reservefunctie is geduid de functie medewerker binderij, grafisch nabewerker (sbc-code: 268030).
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd aan eiser per 8 oktober 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
5. Naar aanleiding van het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) onderzoek verricht. Deze arts was aanwezig op de hoorzitting en heeft aansluitend eiser gesproken tijdens een telefonisch spreekuur. In zijn rapport heeft de verzekeringsarts b&b vermeld dat er een discrepantie is tussen de forse mate waarin eiser klachten en beperkingen claimt en de objectieve onderzoeksbevindingen bij het onderzoek van de primaire verzekeringsarts en de door de behandelaar verstrekte gegevens. De primaire verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld op het gebied van fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Daarmee heeft de verzekeringsarts de belastbaarheid van eiser juist vastgesteld. De verzekeringsarts b&b is voorts van mening dat terecht geen urenbeperking is vastgesteld. Bij eiser is geen sprake van een aandoening die met belangrijke stoornissen in de energiehuishouding gepaard gaat of een aandoening waarbij op voorhand moet worden gesteld dat eiser minder uren inzetbaar zou zijn. Ook is er door behandeling geen sprake van een verminderde beschikbaarheid. Wel acht de verzekeringsarts b&b, gezien de slaapproblemen van eiser, eiser ongeschikt voor nachtdiensten. De verzekeringsarts b&b heeft de FML op dit punt aangepast.
6. De arbeidsdeskundige b&b heeft, met inachtneming van de door de verzekeringsarts b&b aangenomen extra beperking, eiser onverminderd geschikt geacht voor de functies die door de arbeidsdeskundige zijn geduid.
7. Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Aan dat besluit liggen de rapporten van de verzekeringsarts b&b en arbeidsdeskundige b&b ten grondslag.
8. Eiser voert aan dat hij door de ziekte van Crohn veel verder beperkt is dan is aangenomen door de verzekeringsartsen. De opgestelde FML schept een te rooskleurig beeld van de werkelijkheid. Eiser voelt zich zwak en spendeert het merendeel van de dag liggend in bed. Hij is moe, heeft weinig energie en pijn in zijn buik en rug. Hij kan zich nergens toe zetten vanwege zijn klachten. Ook is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat er goede en slechte dagen zijn. Eiser acht het daarom onbegrijpelijk dat hij geschikt wordt geacht om 8 uur per dag, 40 uur per week te werken.
9.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder een besluit over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Dat kan anders zijn in het geval de betrokkene aannemelijk maakt dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsequenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsartsen geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen met medische informatie.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Eiser is medisch onderzocht op het spreekuur door de verzekeringsarts en ook is kennisgenomen van de informatie van de huisarts. Ook heeft de verzekeringsarts b&b eiser telefonisch gesproken met eiser. Verder is de rechtbank niet gebleken dat de rapporten van de verzekeringsartsen inconsistenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd.
9.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen reden is om aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen te twijfelen. Er is rekening mee gehouden dat eiser lijdt aan de ziekte van Crohn. De klachten die hiermee samenhangen zijn beoordeeld en hebben geleid tot het aannemen van beperkingen in de FML. Er is geen grond om aan te nemen dat eiser met de aangenomen beperkingen te kort is gedaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser geen medische stukken heeft overgelegd, waaruit geconcludeerd moet worden dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen of dat er een beperking in arbeidsduur aan de orde is. Dat eiser meer klachten ervaart geeft de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd.
9.4.
Uitgaande van de juistheid van de door de verzekeringsarts b&b opgestelde FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies.
10. Aangezien eiser met het vervullen van de geduide functies meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen, heeft verweerder terecht geweigerd aan eiser per 8 oktober 2022 een WIA-uitkering toe te kennen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.