ECLI:NL:RBDHA:2024:9918
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarin werd bepaald dat hij een bedrag van € 62.718,88 bruto moest terugbetalen. Dit bedrag was gebaseerd op het feit dat verzoeker in de periode van 1 november 2021 tot en met 31 juli 2023 geen recht had op uitkeringen op grond van de Ziektewet en de Werkloosheidswet. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en dat er geen spoedeisend belang is.
De voorzieningenrechter legt uit dat bij financiële geschillen, zoals in deze zaak, niet snel sprake is van spoedeisend belang, tenzij er een onomkeerbare situatie dreigt. Verzoeker had aangevoerd dat zijn financiële situatie en gezondheid een spoedeisend belang met zich meebrachten, maar hij heeft zijn stellingen niet onderbouwd met de benodigde stukken. Ondanks een verzoek van de voorzieningenrechter om dit te doen, heeft verzoeker geen inzicht gegeven in zijn huidige financiële situatie, waardoor de voorzieningenrechter concludeert dat er geen acute noodsituatie is.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en stelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.