ECLI:NL:RBDHA:2024:9908
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Betekeniskosten dwangbevelen naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de ontvanger van de Belastingdienst over de betekeningskosten van twee dwangbevelen die verband houden met naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslagen, maar deze zijn bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet is verschenen op de zitting van 20 maart 2024, ondanks dat zij een verzoek om uitstel had ingediend. Dit verzoek werd afgewezen omdat het niet tijdig was en er geen gewichtige redenen werden aangevoerd.
De rechtbank heeft overwogen dat de betekeningskosten van de dwangbevelen terecht in rekening zijn gebracht, aangezien eiseres de naheffingsaanslagen niet binnen de gestelde termijn had voldaan. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Invorderingswet 1990 en de Leidraad invordering 2008 in haar overwegingen betrokken. De rechtbank concludeert dat de ontvanger van de Belastingdienst de betekeningskosten terecht heeft gehandhaafd, omdat het uitstel van betaling was ingetrokken op het moment dat de kosten in rekening werden gebracht.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.