ECLI:NL:RBDHA:2024:9906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
SGR AWB 23/3241
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanmaningskosten naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te [woonplaats], en de ontvanger van de Belastingdienst. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aan haar in rekening gebrachte aanmaningskosten naar aanleiding van een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting. De naheffingsaanslag was opgelegd op 26 maart 2022 en de aanmaningskosten van € 8 waren op 23 april 2022 in rekening gebracht. Eiseres heeft op 6 mei 2022 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar de aanmaningskosten zijn bij de bestreden uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

Tijdens de zitting op 20 maart 2024 is eiseres niet verschenen, ondanks dat zij een verzoek om uitstel had ingediend. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat het niet tijdig was ingediend en er geen gewichtige redenen waren om uitstel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodigingsbrief voor de zitting aan de wettelijke vereisten voldeed en dat eiseres eerder contact had moeten opnemen als zij problemen had met de ontvangst van stukken.

De rechtbank heeft vervolgens de wettelijke bepalingen omtrent de invordering van belasting en de aanmaningskosten besproken. Op basis van de Invorderingswet 1990 en de Leidraad invordering 2008 heeft de rechtbank geconcludeerd dat de aanmaningskosten terecht aan eiseres in rekening zijn gebracht, omdat zij de naheffingsaanslag niet binnen de gestelde termijn had voldaan. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/3241
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres,

en

de ontvanger van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 27 maart 2023 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres in rekening gebrachte aanmaningskosten.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2024. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres heeft bij brief met dagtekening 18 maart 2024, door de rechtbank ontvangen op 19 maart 2024, naar de rechtbank begrijpt, verzocht om uitstel van de zitting. Eiseres heeft in die brief onder andere gesteld dat de uitnodigingsbrief voor de zitting onvolledig is, dat het dossier haar niet is toegezonden en dat zij niet in de gelegenheid is gesteld haar verhinderdata door te geven.
2. De rechtbank heeft het verzoek om uitstel van eiseres afgewezen. De rechtbank heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres doorgestuurd en eiseres bij aangetekende brief van 23 februari 2024, die blijkens informatie van PostNL door eiseres is ontvangen op 24 februari 2024, uitgenodigd om op de zitting van 20 maart 2024 te verschijnen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de uitnodigingsbrief voor de zitting niet aan de daaraan gestelde wettelijke vereisten voldoet. Zo de uitnodigingsbrief voor eiseres onduidelijk was of zo zij bepaalde op de zaak betrekking hebbende stukken niet zou hebben ontvangen, dan had zij daarover (veel) eerder dan op de dag voor de zitting contact kunnen en moeten opnemen met de rechtbank. Het verzoek om uitstel van de zitting is dan ook niet tijdig gedaan. Het is de rechtbank voorts niet gebleken dat aan dat verzoek gewichtige redenen ten grondslag liggen die uitstel van de zitting rechtvaardigen.
3. De inspecteur van de Belastingdienst heeft op 26 maart 2022 een naheffingsaanslag fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting van € 33 aan eiseres opgelegd (de naheffingsaanslag).
4. Verweerder heeft aan eiseres wegens het niet betalen van de naheffingsaanslag op 23 april 2022 € 8 aanmaningskosten in rekening gebracht (de aanmaningskosten).
5. Eiseres heeft door middel van een bezwaarschrift met dagtekening 6 mei 2022, dat door de inspecteur van de Belastingdienst is ontvangen op 11 mei 2022, bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De naheffingsaanslag is bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
6. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten. Verweerder heeft de aanmaningskosten bij de in deze procedure bestreden uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
7. In geschil is of de aanmaningskosten terecht aan eiseres in rekening zijn gebracht.
8. Op grond van artikel 9, tweede lid van de Invorderingswet 1990 is een
naheffingsaanslag invorderbaar twee weken na de dagtekening van het aanslagbiljet. Artikel 11 van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, de ontvanger hem schriftelijk aanmaant om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen. Op grond van artikel 1 juncto artikel 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen brengt de ontvanger voor het verzenden van een aanmaning € 8 aan kosten in rekening bij een gevorderde som tot € 454.
9. Artikel 25.2.2. van de Leidraad invordering 2008 bepaalt dat als de belastingschuldige een gemotiveerd bezwaarschrift tegen een belastingaanslag indient, de ontvanger het bezwaarschrift aanmerkt als een verzoek om uitstel van betaling. Een beroepschrift tegen de uitspraak van de inspecteur op het bezwaarschrift en een ingesteld hoger beroep of beroep in cassatie tegen een rechterlijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden niet als een verzoek om uitstel van betaling. In die gevallen moet de belastingschuldige dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen bij de ontvanger.
10. Eiseres heeft de naheffingsaanslag niet voldaan binnen de gestelde betaaltermijn. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres om uitstel van betaling van de naheffingsaanslag heeft verzocht. Verweerder heeft eiseres daarom terecht schriftelijk aangemaand en daarbij aan haar de aanmaningskosten in rekening gebracht. Artikel 25.2.2. van de Leidraad invordering 2008 staat daaraan niet in de weg omdat het bezwaar van eiseres tegen de naheffingsaanslag is ingediend nadat de aanmaningskosten aan haar in rekening zijn gebracht.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Emden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).