ECLI:NL:RBDHA:2024:9899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
NL24.16581
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Syrische nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag volgens de Dublinverordening. Eiser heeft op 11 juni 2024 zijn zaak gepresenteerd, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland een verzoek om terugname van eiser aan Bulgarije heeft gedaan, dat door Bulgarije is aanvaard op 15 december 2023.

Eiser heeft aangevoerd dat hij en zijn achterneven mensonterend zijn behandeld door de Bulgaarse autoriteiten en dat de overdracht naar Bulgarije zou leiden tot onevenredige hardheid. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank bevestigt dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten van de EU hun verplichtingen jegens asielzoekers nakomen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij terugzending naar Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft besloten de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. De belangen van eisers gestelde achterneefjes zijn niet aangetoond, en de rechtbank oordeelt dat de overdracht naar Bulgarije niet van onevenredige hardheid getuigt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16581

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije ervoor verantwoordelijk is.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J. Labban als tolk via een telefoonverbinding, en de gemachtigde van verweerder. Ook is verschenen [naam 1] van het Nidos.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1987. Eiser is met zijn gestelde achterneven en achternicht Nederland ingereisd. [1] Hij verblijft in het ACZ Zeewolde bij zijn gestelde achterneven, [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2006 en [naam 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2010.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [2] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname van eiser gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard op 15 december 2023. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser bij het bestreden besluit daarom niet in behandeling genomen omdat Bulgarije ervoor verantwoordelijk is.
Wat vindt eiser?
4. Eiser voert aan dat niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. Eiser stelt met zijn achterneefjes en achternichtje mensonterend te zijn behandeld door de Bulgaarse politie. Verder is hij in Nederland met zijn achterneefjes en achternicht aangekomen. Met hun belangen heeft verweerder echter geen rekening gehouden. Ook volgens Nidos is het niet in het belang van de achterneefjes als ze gescheiden worden van eiser. Ter onderbouwing heeft eiser een verklaring overgelegd van de Nidos voogden die betrokken zijn bij zijn achterneefjes en nichtje, mevrouw [naam 4] en mevrouw [naam 1] , in overleg met gedragswetenschapper, orthopedagoog generalist mevr. [naam 5] . Overdracht leidt daarom tot onevenredige hardheid. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat de familierelatie niet onderbouwd is. Ze zijn immers bij elkaar gezet in het asielzoekerscentrum.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen jegens asielzoekers zullen nakomen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan opposant om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdacht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest. [5]
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Eiser heeft de gestelde mishandeling niet onderbouwd. Daar komt bij dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat klagen over de gestelde behandeling in Bulgarije bij voorbaat zinloos is. De rechtbank volgt verweerder dan ook in zijn betoog dat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije.
De Dublinverordening
6. Volgens paragraaf C2/5 Vc [6] maakt verweerder – onder meer - slechts gebruik van zijn bevoegdheid, neergelegd in artikel 17 van de Dublinverordening om een asielaanvraag aan zich te trekken als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden kunnen concluderen dat overdracht van eiser naar Bulgarije niet van onevenredige hardheid getuigt. Dat verweerder rekening had moeten houden met de belangen van eisers gestelde achterneefjes volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft terecht gesteld dat de familiebanden tussen eiser en zijn gestelde achterneefjes niet zijn aangetoond. Gemachtigde heeft ter zitting ook bevestigd dat het niet gelukt is dit met documenten aan te tonen. Verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat de achterneefjes geen gezins- of familieleden van eiser zijn in de zin van artikel 2, aanhef en onder g of h van de Dublinverordening. Eisers beroep op de artikelen 6 en 8 van de Dublinverordening slaagt daarom evenmin. Verder heeft verweerder er ter zitting terecht op gewezen dat de belangen van de gestelde achterneefjes in hun eigen asielprocedures aan de orde moeten komen. In dat verband acht de rechtbank van belang dat ter zitting is aangegeven dat zij beiden nareis willen aanvragen voor hun eigen (kern)gezin.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Aanmeldgehoor, 28-11-2023, bladzijde 5, onderaan en 6.
2.Verordening 604/2013.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Vreemdelingencirculaire 2000.