ECLI:NL:RBDHA:2024:9899
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Syrische nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag volgens de Dublinverordening. Eiser heeft op 11 juni 2024 zijn zaak gepresenteerd, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland een verzoek om terugname van eiser aan Bulgarije heeft gedaan, dat door Bulgarije is aanvaard op 15 december 2023.
Eiser heeft aangevoerd dat hij en zijn achterneven mensonterend zijn behandeld door de Bulgaarse autoriteiten en dat de overdracht naar Bulgarije zou leiden tot onevenredige hardheid. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank bevestigt dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten van de EU hun verplichtingen jegens asielzoekers nakomen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij terugzending naar Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft besloten de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. De belangen van eisers gestelde achterneefjes zijn niet aangetoond, en de rechtbank oordeelt dat de overdracht naar Bulgarije niet van onevenredige hardheid getuigt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.