ECLI:NL:RBDHA:2024:9898

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
NL24.6420 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen Dublin-overdracht; niet-ontvankelijkheid van het verzet wegens verstreken overdrachtstermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2024 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 10 april 2024. De rechtbank had in die eerdere uitspraak het beroep van de opposant tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag ongegrond verklaard, omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. De opposant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Tuenter, heeft verzet aangetekend, waarbij hij aanvoert dat hij medische zorg ontvangt die niet beschikbaar is in Bulgarije. De rechtbank heeft het verzet op 11 juni 2024 behandeld, waarbij de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. T.J.M. Schilder.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de uiterste overdrachtstermijn op 13 mei 2024 is verstreken en dat de opposant nog steeds in Nederland verblijft. Dit betekent dat de opposant niet meer kan worden overgedragen aan Bulgarije, en dat hij moet worden opgenomen in de nationale procedure. De rechtbank concludeert dat de opposant geen procesbelang meer heeft, aangezien hij zijn doel heeft bereikt door niet te worden overgedragen aan Bulgarije. Daarom heeft de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De zaak betreft bestuursrecht en vreemdelingenrecht, met als kern de toepassing van de Dublinverordening en de beoordeling van medische omstandigheden in het kader van asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6420 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], opposant [1]
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: G. Tuenter),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 10 april 2024 in het geding tussen
opposant
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris).

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder)

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van opposant gaat over de uitspraak van de rechtbank van 10 april 2024 waarin de rechtbank het beroep van opposant tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag omdat Bulgarije ervoor verantwoordelijk is, ongegrond heeft verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:, de gemachtigde van opposant en A. Toma als tolk. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 10 april 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [2] is dat het beroep ongegrond is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
Wat heeft de rechtbank in beroep geoordeeld?
3. De rechtbank heeft in beroep geoordeeld dat ten aanzien van Bulgarije nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat opposant niet heeft onderbouwd dat hem medische zorg is onthouden en evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat klagen bij de Bulgaarse autoriteiten geen zin heeft. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat overdracht van opposant naar Bulgarije niet van onevenredige hardheid getuigt en dat de staatssecretaris dus geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. [3]
Wat vindt opposant?
4. Opposant voert aan dat hij een beroep heeft gedaan op medische omstandigheden. Hij heeft medische stukken aangeleverd en is bezig met revalideren na een heup operatie. Opposant voert aan dat hij specialistische zorg ontvangt en dat deze niet toegankelijk is in Bulgarije. Een zitting was daarom van belang geweest. Een andere uitkomst zou mogelijk zijn geweest, namelijk dat opposant door het ontvangen van specialistische zorg aangemerkt moet worden als bijzonder kwetsbaar, dan wel dat het van onevenredige hardheid zou getuigen om hem over te dragen aan Bulgarije. Hij wijst erop dat uit de beschikbare informatie over Bulgarije wel blijkt dat medische basiszorg daar aanwezig is, maar dat dit niet zonder meer geldt voor de specialistische zorg die hij ontvangt.
Wat is het oordeel van de rechtbank over het verzet?
5. De rechtbank heeft met partijen ter zitting vastgesteld dat de uiterste overdrachtstermijn op 13 mei 2024 is verstreken. De staatssecretaris heeft ter zitting aangegeven dat in zijn systemen het laatste bericht over opposant van 16 april 2024 dateert en dat daaruit blijkt dat opposant zelfstandig de woonruimte heeft verlaten. De gemachtigde van opposant heeft echter aangegeven dat opposant in Ter Apel verblijft. Vlak voor de zitting had de gemachtigde nog contact met Vluchtelingenwerk Nederland over de aanwezigheid van opposant bij de zitting. Opposant heeft via Vluchtelingenwerk Nederland aan zijn gemachtigde laten weten dat hij daar vanwege zijn revalidatie niet bij aanwezig zou zijn.
6. Nu de overdrachtstermijn is verstreken en duidelijk is dat opposant nog in Nederland verblijft, zal opposant moeten worden opgenomen in de nationale procedure. Dat opposant thans in Ter Apel verblijft is een indicatie dat hij waarschijnlijk al in de nationale procedure is opgenomen. Daarmee heeft opposant bereikt wat hij met zijn beroep wilde bereiken, namelijk dat hij niet wordt overgedragen aan Bulgarije, maar in de nationale procedure wordt opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft opposant daarom geen procesbelang meer.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzet is niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Verordening 604/2013.