ECLI:NL:RBDHA:2024:9898
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen Dublin-overdracht; niet-ontvankelijkheid van het verzet wegens verstreken overdrachtstermijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2024 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 10 april 2024. De rechtbank had in die eerdere uitspraak het beroep van de opposant tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag ongegrond verklaard, omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. De opposant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Tuenter, heeft verzet aangetekend, waarbij hij aanvoert dat hij medische zorg ontvangt die niet beschikbaar is in Bulgarije. De rechtbank heeft het verzet op 11 juni 2024 behandeld, waarbij de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. T.J.M. Schilder.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de uiterste overdrachtstermijn op 13 mei 2024 is verstreken en dat de opposant nog steeds in Nederland verblijft. Dit betekent dat de opposant niet meer kan worden overgedragen aan Bulgarije, en dat hij moet worden opgenomen in de nationale procedure. De rechtbank concludeert dat de opposant geen procesbelang meer heeft, aangezien hij zijn doel heeft bereikt door niet te worden overgedragen aan Bulgarije. Daarom heeft de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De zaak betreft bestuursrecht en vreemdelingenrecht, met als kern de toepassing van de Dublinverordening en de beoordeling van medische omstandigheden in het kader van asielprocedures.