Beoordeling door de voorzieningenrechter
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 31 oktober 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo nog van toepassing is.
5. Ter zitting heeft vergunninghouder desgevraagd verklaard dat de sloop van de gebouwen is gestart, dat over circa 2 weken wordt begonnen met het bouwrijp maken van het perceel en het deels dempen van de sloot en dat hopelijk medio augustus 2024 kan worden gestart met het heien en leggen van de funderingen. Gelet hierop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter spoedeisend belang aanwezig.
6. Met dit verzoek trachten verzoekers te voorkomen dat er bouwactiviteiten met een onomkeerbaar karakter plaatsvinden, waaronder het dempen van de sloot en het aanbrengen van heipalen, in afwachting van de beslissing op bezwaar. Zij hadden liever gezien dat het oorspronkelijke plan om er een woning met een kangoeroewoning te bouwen zou worden uitgevoerd.
7. Verzoekers voeren aan dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, omdat het bouwplan niet strookt met de beoordeling van de afdeling Ruimtelijke Ordening zoals verwoord in het e-mailbericht van 9 januari 2024. Daarnaast voeren zij aan dat het bouwplan niet voldoet aan de voorwaarden uit artikel 32.3, met name onder b, sub 2, van de planregels, omdat geen sprake is van een goede ruimtelijke inpassing. Zij stellen dat de overschrijding van het bouwvlak buitenproportioneel is hetgeen resulteert in een omvangrijke bouwmassa over de gehele breedte van het perceel. Er wordt, aldus verzoekers, tevens voorbijgegaan aan de doelstellingen van artikel 3.1 sub a, van de planregels, omdat de zorgplicht niet wordt nageleefd aangezien de fysieke leefomgeving onevenredig wordt aangetast en het bouwplan niet passend is in de omgeving. Tot slot stellen verzoekers dat een grondslag ontbreekt voor afwijking als bedoeld in artikel 19.7, sub c, van het bestemmingsplan met betrekking tot de uitbreiding van het bouwoppervlak dat in dit geval onder peil ligt. Het advies van het Hoogheemraadschap gaat alleen over het dempen van de sloot.
8. Ter plaatse geldt bestemmingsplan “CHW Bestemmingsplan Binnenstad [plaatsnaam] ”. De in geding zijnde gronden hebben de bestemmingen “Wonen” en “Waarde - Archeologie 3” en onder meer de aanduidingen “Overige zone - waterstaat waterkering” en “overige zone - schil binnenstad”.
In artikel 3.1 zijn de volgende doelstellingen van het bestemmingsplan beschreven:
a. Het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte is met het oog op duurzame ontwikkeling gericht op het in onderlinge samenhang:
1. bereiken en in stand houden van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en;
2. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van de in dit bestemmingsplan beoogde functies.
De doelstelling van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte is het in de binnenstad van [plaatsnaam] beheren en verder ontwikkelen van:
1. een levendig en bruisend centrumgebied met een regionale aantrekkingskracht;
2. een duurzaam en gezond woon-, werk- en leefgebied;
3. het versterken en behouden van de historische waardevolle binnenstad;
4. een bereikbare en toegankelijke binnenstad.
In artikel 19.2.1 van de planregels is bepaald - voor zover van belang - dat binnen de “overige zone - schil binnenstad” nieuwe hoofdgebouwen binnen het bouwvlak mede zijn toegestaan.
In artikel 32.3, onder a, van de planregels is bepaald dat het plan is gericht op het stimuleren van functies en activiteiten die bijdragen aan de doelen zoals opgenomen in artikel 3.1.
Ingevolge het bepaalde onder b van dit artikel kan het bevoegd gezag, voor zover de onder a genoemde functies en activiteiten leiden tot gebruik dat strijdig is met dit plan, maar met een aan het bevoegd gezag voorgesteld initiatief wel wordt bijgedragen aan het behalen van minimaal een doel benoemd in artikel 3.1, een omgevingsvergunning verlenen voor een bestemmingsplanactiviteit, mits:
1. geen sprake is van een belemmering voor het behalen van de andere doelen in artikel 3.1;
2. er sprake is van een goede ruimtelijke inpassing;
3. het bevoegd gezag voldoende zekerheid heeft verkregen dat met het initiatief wordt voldaan aan andere regelgeving en geldend beleid;
4. geen sprake is van een belemmering voor het behalen van de doelen genoemd in artikel 4.1 indien het initiatief zich voordoet in de historische binnenstad;
5. indien de voor de beoogde locatie geldende bestemming een of meer doelen zijn beschreven in dit plan, mag het initiatief eveneens geen belemmering vormen voor het behalen van die doelen; en
6. indien ter plaatse van de beoogde locatie een dubbelbestemming of waarde geldt waarvoor in dit plan een of meer doelen zijn beschreven, mag het initiatief eveneens geen belemmering vormen voor het behalen van die doelen.
In artikel 32.3, onder c, van de planregels is bepaald dat het bevoegd gezag, voor zover de onder a genoemde functies en activiteiten leiden tot bouwactiviteiten die strijdig zijn met dit plan, maar met een aan het bevoegd gezag voorgesteld initiatief wel wordt bijgedragen aan het behalen van minimaal een doel benoemd in artikel 3.1, met een omgevingsvergunning kan afwijken van de bouwregels. De omgevingsvergunning kan worden verleend als wordt voldaan aan de voorwaarden onder b.
In artikel 19.7 van de planregels is bepaald dat:
a. Ten behoeve van de functie Waterkering mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
b. Ten behoeve van de andere functies mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 19.7 lid b, voor het bouwen voor andere toegelaten functies, mits een positief advies is verkregen van de waterbeheerder(s).
9. Het bouwplan is in strijd is met artikel 19.2.1 van de planregels, omdat dit er in voorziet dat nieuwe hoofdgebouwen worden opgericht buiten het bouwvlak.
In het bestreden besluit heeft het college toestemming verleend voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo . Het college is op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste, van de Wabo in samenhang met artikel 32.3, onder c, van de planregels van artikel 19.2.1 van de planregels afgeweken. Daartoe is in het bestreden besluit overwogen dat (1) er geen sprake is van een belemmering voor het behalen van andere doelen genoemd in artikel 3.1 van het bestemmingsplan doordat het perceel gelegen is buiten het centrumgebied en daardoor niet de historische binnenstad aantast. Daarnaast staat het een levendig en bruisend centrumgebied niet in de weg of belemmert het een bereikbare en toegankelijke binnenstad; (2) het plan bijdraagt aan de gemeentelijke ambitie om woningen toe te voegen binnen de kernen; (3) uit de ruimtelijke motivering is gebleken dat er sprake is van een goede ruimtelijke inpassing; (4) het plan vanuit stedenbouwkundig oogpunt acceptabel is; (5) uit het plan voldoende blijkt dat er tegemoet wordt gekomen aan gemeentelijke ambities m.b.t. duurzaamheid en klimaatadaptatie. Het plan voldoet aan de wettelijke normen; (6) door de initiatiefnemer voldoende is geparticipeerd, en hierbij beoordeeld is dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van omwonenden.
10. De stelling van verzoekers dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de beoordeling van de afdeling Ruimtelijke Ordening zoals verwoord in het e-mailbericht van
9 januari 2024 is op zich juist, maar verzoekers gaan er naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan voorbij dat deze afdeling in een aanvullend advies van 7 maart 2024 heeft geconcludeerd dat aan het bouwplan, na aanpassing daarvan, medewerking kan worden verleend. Deze verzoeksgrond slaagt dan ook niet.
11. Uit dat advies blijkt dat de stedenbouwkundige, in samenspraak met de landschapsdeskundige, alsnog akkoord is gegaan, nadat het bouwplan naar aanleiding van eerdere negatieve adviezen van de stedenbouwkundige en van de Gemeentelijke Adviescommissie Omgevingskwaliteit Krimpenerwaard (welstandscommissie) en daarin opgenomen adviezen is aangepast:
“In het aangepaste plan is een verschuiving van de rooilijn van beide volumes te herkennen. De volumes hebben beide een eigen identiteit en uitstraling gekregen waardoor het plan aanzienlijk is verbeterd. Het voorterrein is anders ingedeeld. In plaats van verharding bestaat het voorerf uit boerengrind, parkeren vindt geclusterd plaats op half verharding. Enig aandachtspunt is de bestaande sloot, deze wordt deels gedempt.
De sloot dient behouden te blijven tot aan de voorkant van het schuurvolume van de buren.
Bovenstaande randvoorwaarde is afgesproken met Verstoep. Het plan is akkoord met het vertrouwen dat bovengenoemde randvoorwaarde wordt nageleefd.”
Uit het nadere advies van de welstandscommissie van 26 februari 2024 blijkt dat ook deze commissie kan instemmen met het aangepaste bouwplan onder de voorwaarde dat de bestaande sloot aan de oostzijde gehandhaafd moet blijven tot en met het schuurvolume van de buren.
12. Gelet op deze adviezen heeft het college zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een goede ruimtelijke inpassing als bedoeld in artikel 32.3, met name onder b, sub 2, van de planregels en dat geen sprake is van een onevenredige inbreuk op de fysieke leefomgeving of een goede omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 3.1, sub a, van de planregels. De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk (gemaakt) dat die adviseurs door de (aangepaste) tekeningen op een verkeerd spoor zijn gezet. Verzoekers hebben ook geen tegenadvies van een deskundig te achten persoon of instantie overgelegd dat aanleiding geeft om aan die adviezen te twijfelen. Het college heeft die adviezen daarom aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
13. Naar voorlopig oordeel heeft het college dan ook in redelijkheid van artikel 19.2.1 van de planregels kunnen afwijken. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat verzoekers het standpunt van het college dat aan de overige voorwaarden van artikel 32, onder b, van de planregels is voldaan dan wel dat die - deels - niet van toepassing zijn, niet, althans niet onderbouwd, hebben betwist. Dat geldt ook voor het standpunt van het college dat met het bouwplan wordt bijgedragen aan het behalen van minimaal één doel benoemd in artikel 3.1 van de planregels, namelijk een duurzaam en gezond woon-, werk- en leefgebied, nu er behoefte is aan extra woningen en een tweede (levensloopbestendige) woning wordt toegevoegd.
Verder kon het college zich op basis van het advies van de welstandscommissie op het standpunt stellen dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
Overige zone – waterstaat waterkering
14. Omdat het perceel waarop het bouwplan is voorzien tevens de aanduiding “Overige zone – waterstaat waterkering” heeft, is ook artikel 19.7 van de planregels van toepassing.
Het bouwplan voldoet evenmin aan artikel 19.7, onder b, van de planregels, aangezien wordt gebouwd ten behoeve van de woonfunctie en er sprake is van vernieuwing van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, wordt uitgebreid en geen gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Ter zitting is gebleken dat er ten behoeve van de nieuwbouw geheid wordt en een nieuwe fundering wordt gemaakt.
15. In het bestreden besluit is het college met toepassing van artikel 19.7, onder c, van de planregels afgeweken van het bepaalde onder b van dat artikel. Het college heeft hierin overwogen dat het plan is voorgelegd aan het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (het Hoogheemraadschap) dat op 20 december 2023 heeft verklaard dat het plan akkoord is.
In de mail namens het college van 20 december 2023 staat - voor zover van belang - het volgende:
“Ik heb het adviesverzoek via het OLO ingediend (dossiernummer [nummer] )’
Hierin staan alle relevante documenten in het tabblad bijlagen.
Vreemd dat u een overzichtstekening voor het aanleggen van glasvezel krijgt te zien.
Dat document zit niet in het dossier.
De aanvraag betreft het realiseren van twee woningen op locatie [adres] te [plaatsnaam] . In de nieuwe situatie wordt een gedeelte van de sloot op het perceel gedempt. De specifieke vraag is om dit deel te beoordelen met de vraag of dit kan en of dit kan en of er watercompensatie benodigd is. (….) “
De reactie namens het Hoogheemraadschap van diezelfde datum luidt als volgt:
“Heel vreemd dat ik andere tekeningen ter beschikking heb, maar gelukkig kan ik via deze weg advies geven op het juiste.
Voor het bouwen van de woning bij een regionale waterkering geldt alleen een zorgplicht. Er wordt gebouwd in de zogenaamde beschermingszone van de regionale waterkering en daarvoor geldt volgens ons beleid alleen een zorgplicht.
Voor het dempen van de watergang is een melding bij ons gedaan. De te dempen watergang wordt één op één gecompenseerd middels het verbeden van het resterende deel van de watergang. Er wordt minimaal verbreed met 0,50 meter en daarmee voldoet het dempen en het compenseren voor de demping door het verbreden van een bestaande watergang onder de algemene regel met meldplicht en een zorgplicht. De melding is bij ons dus al gedaan en akkoord bevonden.”
16. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de mail van 20 december 2023 alleen expliciet is gevraagd te adviseren over het dempen van de sloot. Daarover heeft het Hoogheemraadschap in de antwoordmail expliciet positief geadviseerd. In de adviesaanvraag is niet expliciet gevraagd om te adviseren over het voornemen om met toepassing van artikel 19.7, onder c, van de planregels in te stemmen met de in rechtsoverweging 14 omschreven afwijking van het bepaalde onder b van dat artikel. In de antwoordmail van het Hoogheemraadschap is daarover ook niet expliciet geadviseerd. De stelling van het college ter zitting dat daarover wel positief zou zijn geadviseerd, omdat in het advies wordt vermeld dat voor het bouwen van de woning in de beschermingszone alleen een zorgplicht geldt en derhalve het hele bouwplan op basis van de (juiste) tekeningen is beoordeeld, acht de voorzieningenrechter voorshands niet voldoende aannemelijk. Hij neemt daarbij in aanmerking dat in de adviesaanvraag niet wordt verwezen naar artikel 19.7 van de planregels en verder ook niet wordt gespecificeerd op welke onderdelen het bouwplan in strijd is met het bepaalde onder b van dat artikel.
17. De voorzieningenrechter voegt daaraan toe dat betwijfeld moet worden of het - gedeeltelijk - dempen van de sloot wel valt onder het bepaalde in artikel 19.7, onder b. Het dempen van een watergang is opgenomen in artikel 22.4.1., onder g, van de planregels en is op grond van artikel 22.4.3. slechts toelaatbaar na advies van de waterbeheerder. Verder worden in artikel 22.4.1., onder d, van de planregels ook heiwerkzaamheden vermeld. Ook die zijn slechts toelaatbaar na advies van de waterbeheerder.
18. Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet vast dat van de waterbeheerder een positief advies is verkregen voor de afwijking van het bepaalde in artikel 19.7, onder b, van de planregels, zoals op grond van het bepaalde onder c is vereist. Aangezien het college de mogelijkheid heeft om dit gebrek bij de heroverweging in bezwaar te herstellen en de voorzieningenrechter voor het overige voorshands geen gebreken heeft kunnen vaststellen, is hierin echter geen reden voor schorsing van het bestreden besluit gelegen. Nu echter niet is uitgesloten dat vergunninghouder een start wil maken met heiwerkzaamheden en het leggen van de fundering voordat op het bezwaar is beslist, en ook voor wat betreft deze werkzaamheden duidelijkheid nodig is over het advies van het Hoogheemraadschap in het kader van artikel 19.7, onder c, (en mogelijk ook in het kader van artikel 22.4.3.) van de planregels, zal de voorzieningenrechter wel de voorziening treffen dat deze werkzaamheden niet mogen starten voordat op het bezwaar is beslist. De overige geplande werkzaamheden, zoals het gedeeltelijk dempen van de sloot en bouwrijp maken mogen wel een aanvang nemen.