ECLI:NL:RBDHA:2024:9893

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
09/217559-23, 09/212620-23 (ttz. gev.) en 09/228113-23 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bedreiging, mishandeling en rijden onder invloed met alcohol

Op 14 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, mishandeling en rijden onder invloed. De zaak betreft incidenten die zich hebben voorgedaan in Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard, waarbij de verdachte zijn levensgezel heeft mishandeld en bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 augustus 2023 de aangeefster heeft bedreigd met de dood en haar heeft geslagen met een doos snacks. Daarnaast heeft hij op dezelfde dag, als bestuurder van een voertuig, gereden onder invloed van alcohol, met een ademalcoholgehalte van 570 microgram per liter lucht. Op 12 juni 2023 heeft de verdachte zijn levensgezel mishandeld. Verder heeft hij op 9 september 2023 een gedragsaanwijzing geschonden door voor de woning van de aangeefster te staan en een steen door de ruiten te gooien. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van een deel van de aanklacht waarbij het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 60 dagen opgelegd, waarvan 45 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. Tevens is een contactverbod en een locatieverbod opgelegd ter bescherming van de aangeefster. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn alcoholproblematiek en de impact van zijn daden op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/217559-23, 09/212620-23 (ttz. gev.) en 09/228113-23 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 14 juni 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 31 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Eelman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. L.E. Buiting naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is bij dagvaarding met parketnummer 09/217559-23 (hierna
dagvaarding I) ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 29 augustus 2023 te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard
[naam] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met
zware mishandeling, door die [naam] dreigend de woorden toe te voegen "ze
gaat eraan" en/of "al moet ik 5 of 10 jaar zitten. Ik ga haar doodmaken" en/of "ik
had net gewoon een steen moeten pakken en door de ruit moeten gooien en haar
moeten doodsteken" en/of waarbij verdachte een snijdende bewegingen met zijn
handen langs zijn keel heeft gemaakt, waarbij hij die [naam] aankeek, althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op of omstreeks 29 augustus 2023 te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard, als
bestuurder van een motorrijtuig, (Skoda Kodiaq, [kenteken] ), dit voertuig heeft
bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in
zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a
van de Wegenverkeerswet 1994, 570 microgram, in elk geval hoger dan 220
microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Aan de verdachte is bij dagvaarding met parketnummer 09/212620-23 (hierna:
dagvaarding II) ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2023 te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard
zijn levensgezel, [naam] , heeft mishandeld door die [naam] :
- in/tegen haar gezicht te slaan met een doos snacks, en/of
- ( vervolgens) in/tegen haar gezicht te slaan/stompen.
Aan de verdachte is bij dagvaarding met parketnummer 09/229113-23 (hierna
dagvaarding III) ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 9 september 2023 te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard
opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere ruiten van een woning, in elk geval
enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt;
2
hij op of omstreeks 9 september 2023 te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard
opzettelijk
heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel
509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de
gedragsaanwijzing d.d. 30 augustus 2023, gegeven door de officier van justitie te
arrondissement Den Haag
door voor de woning van aangeefster [naam] (gelegen in de straat [straatnaam] ) te
staan en/of een steen door een of meerere ruiten van deze woning te gooien en/of
(vervolgens) de woning te proberen te betreden en/of naar aangeefster te roepen;
3
hij op of omstreeks 9 september 2023 te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard
[naam] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [naam] dreigend de woorden toe te voegen
- " Je gaat er godverdomme aan, vuile vieze kut" en/of
- " Als ik binnen was gekomen had ze eraan gegaan. Echt ik maak haar kapot",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat sprake is van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van het bij dagvaarding III onder 1 ten laste gelegde feit, nu niet is voldaan aan de voorwaarde dat de verdachte en zijn echtgenote ten tijde van de vervolging van tafel en bed waren gescheiden in de zin van artikel 316, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr). Op het moment van vervolging zou immers nog geen sprake zijn geweest van een door de verdachte en zijn echtgenote ondertekend echtscheidingsconvenant.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie volgt het standpunt van de raadsman en stelt zich derhalve op het standpunt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijkheid is in de vervolging van het eerste feit van dagvaarding III.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is ten aanzien van het bij dagvaarding III onder 1 ten laste gelegde feit. Tot dit oordeel komt de rechtbank op grond van het feit dat de verdachte en zijn echtgenote niet van tafel en bed waren gescheiden ten tijde van de vervolging en dus sprake is van de vervolgingsuitsluitingsgrond ex artikel 316, eerste lid, Sr.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezenverklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Dagvaarding I
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- 2023269441, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 127).
Feit 1
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 31 mei 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 30 augustus 2023 (p. 12-13);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 augustus 2023 (p. 26);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 augustus 2023 (p. 28-29);
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 augustus 2023, (p. 50).
Feit 2
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 31 mei 2024;
2. Het geschrift, te weten ‘Ademonderzoeksprocedure’, opgemaakt op 29 augustus 2023 (p. 127);
3. Het proces-verbaal rijden onder invloed, opgemaakt op 30 augustus 2023 (p. 91-92).
Dagvaarding II
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023181740, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 31).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 31 mei 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 16 juni 2023 (p. 6-7);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 juni 2023 (p. 26);
4. Het proces-verbaal van een fotobijlage, opgemaakt op 14 juni 2023 (p. 29-31).
Dagvaarding III
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023283646, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 114).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 31 mei 2024;
2. Het geschrift, te weten de gedragsaanwijzing (artikel 509hh Wetboek van Strafvordering), opgemaakt op 30 augustus 2023 (p. 99-101);
3. Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever, opgemaakt op 9 september 2023 (p. 15-16);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 september 2023 (p. 30-31);
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 september 2023 (p. 33).
Nadere duiding van de gebruikte bewijsmiddelen per feit
De rechtbank heeft (onderdelen van) de bewijsmiddelen 1 tot en met 5 gebruikt voor de bewezenverklaring van feit 2 en (onderdelen van) de bewijsmiddelen 1 en 3 tot en met 5 voor de bewezenverklaring van feit 3.
4.2.
De bewezenverklaring
Dagvaarding I
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 29 augustus 2023 te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard
[naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam] dreigend de woorden toe te voegen "ze
gaat eraan" en "al moet ik 5 of 10 jaar zitten. Ik ga haar doodmaken" en "ik
had net gewoon een steen moeten pakken en door de ruit moeten gooien en haar
moeten doodsteken", waarbij verdachte een snijdende bewegingen met zijn
handen langs zijn keel heeft gemaakt, waarbij hij die [naam] aankeek.
2
hij op 29 augustus 2023 te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard, als
bestuurder van een motorrijtuig, (Skoda Kodiaq, [kenteken] ), dit voertuig heeft
bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in
zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a
van de Wegenverkeerswet 1994, 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Dagvaarding II
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 12 juni 2023 te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard
zijn levensgezel, [naam] , heeft mishandeld door die [naam] :
- tegen haar gezicht te slaan met een doos snacks, en
- ( vervolgens) in haar gezicht te slaan.
Dagvaarding III
De rechtbank is met betrekking tot de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
hij op 9 september 2023 te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard
opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel
509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de
gedragsaanwijzing d.d. 30 augustus 2023, gegeven door de officier van justitie te
arrondissement Den Haag door voor de woning van aangeefster [naam] (gelegen in de straat [straatnaam] ) te staan en een steen door meer
dere ruiten van deze woning te gooien en naar aangeefster te roepen;
3
hij op 9 september 2023 te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard
[naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [naam] dreigend de woorden toe te voegen
- " Je gaat er godverdomme aan, vuile vieze kut" en
- " Als ik binnen was gekomen had ze eraan gegaan. Echt ik maak haar kapot",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De oplegging van straffen en een maatregel

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
Tevens heeft de officier van justitie de oplegging van de maatregel van artikel 38v Sr gevorderd, inhoudende een contactverbod met [naam] en een locatieverbod ten aanzien van het woonadres van [naam] , met bepaling van een vervangende hechtenis van twee weken per overtreding voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van zes maanden. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd. Tenslotte heeft zij gevorderd dat het bevel tot voorlopige hechtenis bij einduitspraak wordt opgeheven.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank – indien zij tot een veroordeling komt – verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het advies van de reclassering en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft een langdurige relatie gehad met de aangeefster en heeft ook twee kinderen met haar die hij sinds de gebeurtenissen niet meer heeft gezien. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte een open proceshouding heeft en zijn verantwoordelijkheid neemt met betrekking tot de ten laste gelegde feiten.
Verder heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de conclusie van het Pro Justitia rapport dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is over te nemen. Voorts heeft hij verzocht, gelet op het feit dat de verdachte al vijftien dagen in voorarrest heeft verbleven, om een taakstraf van 150 uren op te leggen, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Met betrekking tot het opleggen van de maatregel van artikel 38v Sr heeft de raadsman aangegeven zich te kunnen vinden in het standpunt van de officier van justitie. De raadsman heeft de rechtbank echter verzocht om indien een dergelijke maatregel wordt opgelegd, iedere keer dat de verdachte zich niet houdt aan deze maatregel één week vervangende hechtenis toe te passen met een maximum van zes maanden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en meerdere bedreigingen van zijn (voormalig) echtgenote [naam] , hetgeen plaatsvond in aanwezigheid van hun beide kinderen. Ook het contact- en locatieverbod wat als gevolg hiervan werd opgelegd ter bescherming van het slachtoffer, werd door de verdachte op grove wijze geschonden, hetgeen de rechtbank de verdachte aanrekent. Voorts rekent de rechtbank de verdachte aan dat hij met zijn handelen gevoelens van grote angst en onveiligheid heeft veroorzaakt bij zijn (voormalig) echtgenote en hun beide kinderen. Bovendien blijkt uit de verschillende verklaringen van buurtbewoners dat de gedragingen van verdachte ook bij hen een gevoel van onveiligheid hebben opgewekt.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het besturen van een auto onder invloed van alcohol. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich kennelijk geen rekenschap heeft gegeven van de algemeen bekende grote risico’s en mogelijke gevolgen van het besturen van een motorrijtuig onder invloed van alcohol.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 april 2024. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte voorafgaand aan de feiten van 12 juni 2023 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een Pro Justitia rapport over de verdachte van 15 februari 2024 opgesteld door drs. T. ’t Hoen (psycholoog) waaruit volgt dat sprake is van een stoornis in het gebruik van alcohol (matig/ernstig) alsmede een licht depressieve stoornis en van een matig risico op vergelijkbaar delictgedrag jegens zijn echtgenote.
De verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde, als gevolg van zijn psychische (machteloze, ontredderde en woedende) toestand voortkomend uit zijn pathologie onvoldoende in staat om meerdere/andere en meer adequate gedragsalternatieven af te wegen, dan wel keuzes te maken. De deskundige is van mening dat verdachtes pathologie, en dan met name de combinatie van de stemmingsproblematiek en alcoholafhankelijkheid aangejaagd door de onderliggende persoonlijkheidstrekken, heeft doorgewerkt op het hem tenlastegelegde. De deskundige adviseert om hem dit vanuit gedragskundig oogpunt in verminderde mate toe te rekenen.
De deskundige concludeert dat de hulp die ten tijde van het rapport werd verleend vanuit Fivoor afdoende is om het recidiverisico voldoende laag te houden. Hierbij dienen met name emotieregulatie en copingvaardigheden onderwerp van de behandeling te zijn. De onderzoeker adviseert dan ook om vorengenoemde behandeling op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf. De deskundige is van mening dat abstinentie van alcohol van belang is, daar overschatting van zichzelf en onderschatting van zijn alcoholproblematiek op de loer ligt bij betrokkene.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies van GGZ Fivoor over de verdachte van 17 mei 2024 opgesteld door mw. A Smorenberg (reclasseringswerker), waaruit volgt dat sprake is van een laag recidiverisico. Verder volgt uit het rapport dat de kans op herhaling van geweld richting zijn (voormalig) echtgenote wordt ingeschat op gemiddeld. De reclassering komt in dit advies terug op het eerdere reclasseringsadvies van 1 maart 2024 omdat gedurende het schorsingstoezicht geen gedragsverandering bij de verdachte is bewerkstelligd. De reclassering ziet op dit moment geen mogelijkheden om het recidiverisico verder te beperken. Om deze reden, adviseert de reclassering om bij veroordeling geen bijzondere voorwaarden op te leggen. Tot slot adviseert de reclassering om een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in de zin van artikel 38v Sr.
De op te leggen straffen en maatregel
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundige en de reclassering over. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank acht, alles afwegende een gevangenisstraf van 60 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en middelencontrole zolang de reclassering dat noodzakelijk acht. Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf van 200 uren passend en geboden.
De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank acht de bijzondere voorwaarden geboden gelet op het door de deskundige benoemde en door de rechtbank ter terechtzitting zelf ook waargenomen gebrek aan probleembesef bij de verdachte met betrekking tot zijn alcoholgebruik. De rechtbank is van oordeel dat de bijzondere voorwaarden ook geboden zijn aangezien het aannemelijk is dat de echtscheidingsprocedure tussen de verdachte en zijn (voormalig) echtgenote nog enige tijd zal duren. Hoewel de verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij tijdens de schorsingsperiode emotieregulatietherapie heeft gevolgd en nu beter kan omgaan met prikkels, heeft hij ook aangegeven het contact met de reclassering als positief te hebben ervaren. De bijzondere voorwaarden acht de rechtbank dan ook een belangrijke stok achter de deur om recidive te voorkomen.
De rechtbank ziet tevens aanleiding om op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen ter voorkoming van (vergelijkbare) strafbare feiten, te weten een contactverbod met [naam] alsook een locatieverbod met betrekking tot de straat van [naam] , te weten [straatnaam] , te Lekkerkerk. Deze maatregel zal gelden voor de duur van drie jaren. Voor iedere keer dat de verdachte de maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van twee weken, met een maximum van zes maanden. De duur van de maatregel acht de rechtbank passend en geboden gelet op de ernst van de feiten.
Nu de echtscheiding tussen de verdachte en zijn (voormalig) echtgenote nog niet is afgerond en zij tezamen ouders zijn van hun kinderen waardoor de situatie die tot de bewezenverklaarde feiten heeft geleid nu nog steeds bestaat, moet er naar oordeel van de rechtbank, mede gelet op zijn alcoholproblematiek, ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend jegens [naam] zal gedragen. Gelet hierop zal de rechtbank, overeenkomstig het vierde lid van artikel 38v Sr, bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

De verdachte heeft ter terechtzitting nogmaals afstand gedaan van het inbeslaggenomen mes met goednummer 3014765.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 38v, 57, 184a, 285, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht;
- 8, 176 van de Wegenverkeerswet 1994;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het openbaar ministerie met betrekking tot het bij dagvaarding III onder 1 ten laste gelegde feit niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit en de in dagvaarding III onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.2 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 en dagvaarding III, feit 3 :
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (570 microgram);
ten aanzien van dagvaarding II:
mishandeling terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
ten aanzien van dagvaarding III, feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
60 (ZESTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
45 (VIJFENVEERTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
3 (DRIE) JARENvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Fivoor, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte ook tot een taakstraf voor de tijd van
200 (TWEEHONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
100 (HONDERD) DAGEN;
legt op de maatregel (op grond van artikel 38v Sr), inhoudende:
- dat de veroordeelde voor de duur van
3 (DRIE)JAREN op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam] , en
- dat de veroordeelde zich voor de duur van 3 jaren niet zal ophouden in/op [straatnaam] , te Lekkerkerk;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
2 (TWEE) WEKENvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van
6 (ZES) MAANDEN;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
de rechtbank bepaalt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
het inbeslaggenomen voorwerp
verklaart onttrokken aan het verkeer het mes met goednummer 3014765;
voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Holleman, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. W.R. van Hattum, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A. Copier en mr. K. Muijsert, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juni 2024.