ECLI:NL:RBDHA:2024:9866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
NL24.22937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot voortvarend handelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, een Poolse nationaliteit houder. Eiser was op 30 mei 2024 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaard. Eiser voerde aan dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld, aangezien zijn vlucht naar Polen pas op 17 juni 2024 gepland stond. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld, omdat de vlucht op 4 juni 2024 was aangevraagd en de vluchtgegevens op 6 juni 2024 bekend waren gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22937

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J. van den Hoogen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1986 en heeft de Poolse nationaliteit.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Ter zitting heeft verweerder de lichte grond 4d laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag ligt.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden 3a, 3b, 3c en 3h zijn feitelijk juist en reeds voldoende om een risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Voortvarend handelen
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De vlucht naar Polen staat pas voor 17 juni 2024 gepland. Eiser meent dat dit te laat is. Volgens eiser gaan er immers voldoende vluchten naar Polen, zodat hij ook eerder kon terugkeren naar Polen. Daarnaast heeft eiser een paspoort waardoor verweerder ook sneller een vlucht had kunnen boeken.
6. Eiser is op 30 mei 2024 in bewaring gesteld. Zoals uit de aanbiedingsbrief van verweerder van 11 juni 2024 blijkt, heeft verweerder op 4 juni 2024 een vlucht aangevraagd voor Polen. Op 6 juni 2024 zijn de vluchtgegevens bekend geworden, te weten 17 juni 2024 om 14:30 uur naar Polen. Gelet op die handelingen heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld aan de uitzetting van eiser. De grief slaagt dan ook niet.
Ambtshalve toets [4]
7. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juni 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, eerste en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Artikel 5.1b, eerste en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.