Op 25 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen, omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2024 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde wel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris een verzoek om terugname aan Zwitserland had gedaan, dat door Zwitserland op 17 april 2024 was aanvaard.
Eiser voerde aan dat hij psychische problemen zou ondervinden bij terugkeer naar Zwitserland, waar hij niemand kent en in isolement zou komen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de overdracht aan Zwitserland zou leiden tot een ernstige verslechtering van zijn gezondheidstoestand. De rechtbank verwees naar het arrest C.K., waarin is bepaald dat een Dublinoverdracht een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling kan meebrengen, maar eiser had geen objectieve bronnen over zijn medische situatie overgelegd.
Daarnaast betoogde eiser dat de staatssecretaris op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de behandeling van zijn asielaanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken, omdat de overdracht onevenredig hard zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet als bijzondere individuele omstandigheden konden worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.