ECLI:NL:RBDHA:2024:9854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
NL24.22636
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Georgische eiser wegens ongeloofwaardigheid van het relaas en gebrek aan bewijs

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Georgische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die stelt van Georgische nationaliteit te zijn, heeft op 29 april 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris heeft deze aanvraag op 25 mei 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 20 juni 2024 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden voor de zitting.

De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van de eiser. De eiser heeft zijn aanvraag onderbouwd met het verhaal dat hij na het overlijden van zijn vader vijf winkels heeft geërfd en dat zakenpartners van zijn vader hem hebben bedreigd en gedwongen om de winkels aan hen te verhuren. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd ter onderbouwing van zijn relaas. De eiser heeft geen documenten overgelegd die zijn claims ondersteunen, ondanks dat hij heeft aangegeven dat deze documenten beschikbaar zijn.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22636

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. drs. J.P.M. Wuite).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Georgische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum]. Hij heeft op 29 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 25 mei 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
2. De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
5. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft na het overlijden van zijn vader vijf winkels geërfd. Eiser stelt dat zakenpartners van zijn vader in 2003 twee winkels van hem hebben afgepakt. Zij hebben eiser tevens gedwongen om de drie andere winkels aan hen te verhuren. Eiser stelt dat de zakenpartners hem hebben bedreigd, omdat zij niet willen dat hij zelf in de winkels gaat werken.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen met de zakenpartners van de winkels.
De staatssecretaris vindt het eerste relevante element geloofwaardig, maar het tweede relevante element niet. Eiser heeft geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn relaas, terwijl uit zijn verklaringen blijkt dat er wel documenten zijn. Eiser heeft geen concreet voorbeeld kunnen noemen van de bedreigingen door de zakenpartners. Dit had wel van hem verwacht mogen worden, omdat de bedreigingen de kern van zijn asielrelaas vormen. Eiser heeft verder tegenstrijdige en ongerijmde verklaringen afgelegd. Eiser is afkomstig uit een veilig land van herkomst. Eiser behoort niet tot een risicogroep en heeft niet aannemelijk gemaakt dat Georgië in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
Heeft de staatssecretaris het tweede relevante element ongeloofwaardig kunnen vinden?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij zijn relaas niet met documenten heeft onderbouwd. Eiser kan de bedreigingen uitsluitend onderbouwen als hij daarvan aangifte zou hebben gedaan bij de politie. Het is gelet op eisers situatie begrijpelijk dat hij geen aangifte heeft gedaan.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris kunnen overwegen dat van eiser verwacht mag worden dat hij documenten overlegt ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Eiser heeft tijdens het gehoor en in de zienswijze namelijk verklaard dat hij kopieën kan overleggen van de huurovereenkomst, de overeenkomst met de zakenpartners en het testament van zijn vader. Eiser heeft deze documenten echter niet overgelegd. Nu eiser in beroep de door de staatssecretaris geconstateerde tegenstrijdigheden en ongerijmdheden in zijn relaas niet gemotiveerd heeft weersproken en evenmin zijn asielrelaas heeft onderbouwd met documenten, heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank het tweede relevante element ongeloofwaardig kunnen vinden.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat Georgië in zijn geval niet als veilig land kan worden aangemerkt?
9. Eiser voert aan dat Georgië voor hem geen veilig land is vanwege de bedreigingen door de zakenpartners van zijn vader. Eiser kan hiertegen geen bescherming krijgen van de Georgische autoriteiten. Eiser verwijst naar het rapport van Human Rights Watch van 2017, een brief van Vluchtelingenwerk van 30 november 2018 en het jaarrapport van Amnesty International. Zijn situatie past in het beeld dat in deze informatie wordt geschetst. Eiser loopt bij terugkeer naar Georgië een reëel risico op ernstige schade.
10. Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht overwogen dat eiser niet behoort tot een risicogroep. Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven onder 8 heeft overwogen, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Georgië voor hem niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De verwijzing naar de informatie van Human Rights Watch, Vluchtelingenwerk en Amnesty International, die niet nader is gespecificeerd en in ieder geval deels dateert van voor de meest recente herbeoordeling van Georgië als veilig land, leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

11. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.