ECLI:NL:RBDHA:2024:9836

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
09-053529-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door medeplegen van sextortion

Op 6 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een minderjarige veroordeelde, die betrokken was bij het medeplegen van sextortion, afdreiging en oplichting. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde geschat op € 6.038,00, gebaseerd op de vordering van het openbaar ministerie en de bewijsvoering die tijdens de zittingen is gepresenteerd. De zaak werd behandeld op de terechtzittingen van 16 mei 2024 en 27 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Roosma, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. H.W. van Eeuwijk, hun standpunten naar voren brachten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde samen met medeverdachten betrokken was bij het afdreigen van slachtoffers, waarbij aanzienlijke bedragen op rekeningen van zogenaamde 'money mules' zijn gestort. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie, die het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 16.046,51 schatte, niet volledig overgenomen. In plaats daarvan heeft de rechtbank, na beoordeling van de bewijsstukken en de verklaringen van de betrokken partijen, een lager bedrag vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden, maar heeft geen aanleiding gezien om de betalingsverplichting te matigen, gezien de leeftijd van de veroordeelde en de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de staat opgelegd ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op 0 dagen. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van kinderrechters, waarbij mr. B. Martinez-Hammer niet in staat was om het vonnis te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-053529-21 (ontneming)
Datum uitspraak: 6 juni 2024
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[de verdachte](hierna: de veroordeelde, of: [de verdachte] ),
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 16 mei 2024 (inhoudelijke behandeling) en op 27 mei 2024 (sluiting van het onderzoek ter terechtzitting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt dat de officier van justitie mr. J. Roosma op de terechtzitting heeft ingenomen en van hetgeen door de veroordeelde en zijn advocaat mr. H.W. van Eeuwijk, advocaat te Den Haag, op de terechtzitting naar voren is gebracht.

2.De inhoud van de vordering

De inleidende schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten en vaststellen op een bedrag van € 43.697,23 en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van dat bedrag.

3.De grondslag voor ontneming

De veroordeelde is op 6 juni 2024 door deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld wegens de volgende strafbare feiten:
  • medeplegen van afdreiging, meermalen gepleegd;
  • medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Uit het onderzoek leidt de rechtbank af dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van deze bewezen verklaarde strafbare feiten.
De grondslag voor ontneming van dat voordeel is daarom een veroordeling wegens strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Uit het onderzoek leidt de rechtbank daarnaast af dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van andere strafbare feiten. Er bestaan voldoende aanwijzingen dat zij door de veroordeelde zijn begaan. Deze aanwijzingen ontleent de rechtbank aan de volgende feiten en omstandigheden.
De veroordeelde is samen met [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) veroordeeld voor het medeplegen van afdreiging en oplichting van verschillende slachtoffers. De aangevers hebben bedragen overgemaakt op bankrekeningen van ‘money mules’. Van die bankrekeningen is in sommige gevallen vervolgens een bedrag gepind (en afgestaan) of overgemaakt naar een rekening herleidbaar naar de veroordeelde dan wel naar [medeverdachte 2] . Dat betreft een groter bedrag dan door de aangevers is overgemaakt.
Dit is onder andere het geval bij de aangiftes van [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .
Uit de bewijsmiddelen komen sterke aanwijzingen naar voren dat de veroordeelde op grotere schaal en gedurende langere tijd bezig is geweest met afdreigen en oplichten. Dit leidt de rechtbank af uit de gevonden inhoud op de telefoons van de veroordeelden en de vele rekeningnummers en telefoonnummers die zijn gekoppeld aan de telefoons van de veroordeelden. Uit die gegevens komt ook naar voren dat de veroordeelden daarbij met elkaar samenwerkten.
Gelet op de verklaringen van de ‘money mules’ dat zij de bedragen op hun bankrekening hebben afgestaan aan de veroordeelde dan wel aan [medeverdachte 2] , acht de rechtbank het aannemelijk dat ook die hogere bedragen afkomstig zijn uit afdreiging dan wel oplichting, gepleegd door de veroordeelde, [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] .
Het plegen van andere strafbare feiten door de veroordeelde kan op grond daarvan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld. De grondslag voor ontneming van dat voordeel is daarom, naast de bewezen verklaarde strafbare feiten, een ander feit of andere feiten als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.

4.De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de vordering ter zitting gewijzigd in die zin, dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 16.046,51.
De officier van justitie heeft zich bij de berekening (grotendeels) gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna ook: het rapport), opgemaakt op 2 december 2021. De conclusie van dit rapport is, dat het door de veroordeelde en de mededaders totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 43.697,23 bedraagt. In het rapport is ervan uitgegaan dat aan de veroordeelde een derde van de opbrengst is toegekomen.
De officier van justitie komt echter op een ander bedrag uit dan het rapport omdat zij bij de berekening uitgaat van een andere toedeling van de opbrengst aan de veroordeelden, waarbij zij in beginsel uitgaat van de specifieke zaken die aan de veroordeelden ten laste zijn gelegd. Daarnaast gaat zij steeds uit van het voor de veroordeelde gunstigste bedrag, wanneer haar berekening afwijkt van de berekening per aangifte in het rapport.
Op de specifieke berekening per aangever zal hierna – voor zover van belang – in worden gegaan. In totaal komt de officier van justitie met betrekking tot de aangiftes (zaak 1 ( [naam 5] ), zaak 2 ( [naam 1] ), zaak 4 ( [naam 2] ), zaak 5 ( [naam 3] ), zaak 6 ( [naam 4] ), zaak 8 ( [naam 6] ), zaak 10 ( [naam 7] ) en zaak 14 ( [naam 8] )) op een bedrag van
€ 6.599,00.
Verder rekent de officier van justitie de veroordeelde, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de volgende twee voordeelposten toe:
Post A (in het rapport ‘Overig 2’):
Aan het telefoonnummer [telefoonnummer] (gelinkt aan de veroordeelde) stonden 13 rekeningen gekoppeld. Zes van deze rekeningen waren al gekoppeld aan een aangifte, die al bekend was in dit onderzoek. Vijf van de overige rekeningen zijn opgevraagd en uitgelopen.
Van dit overzicht zijn de bekende binnengekomen tikkie betalingen op de rekeningen van de ‘money mules’ afgetrokken. Ook zijn de betaalde tikkie betalingen van de bekende aangevers van dit overzicht afgetrokken. Er zijn maar vier slachtoffers terug gevonden in het tikkie overzicht of op de rekeningen van de ‘money mules’. In totaal is er op deze vijf rekeningen € 27.612,40 aan geldbedragen binnengekomen. Deze bedragen zijn gezien de omschrijving of naam afkomstig uit sexting. Deze slachtoffers hebben geen aangifte gedaan. Het voordeel voor de verdachten zou € 27.612,40 euro zijn. Gelet op de samenwerking tussen de veroordeelde, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , is het genoten voordeel voor ieder € 9.204,13.
Post B (in het rapport ‘Overig 3’):
Aan de telefoon van de veroordeelde waren 17 rekeningnummers van Bunq gekoppeld. Vijftien rekeningnummers waren op naam gesteld. Dit waren onder andere de namen: [naam 9] . [naam 10] , [naam 11] of [naam 12] . Dertien van deze rekeningen waren gekoppeld aan "iPhone van [de verdachte] " met twaalf verschillende telefoonnummers. In totaal is er € 1.391,26 euro binnengekomen. Ook deze bedragen zijn afkomstig uit sexting. Gelet op de samenwerking tussen de veroordeelde, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , is het genoten voordeel voor ieder
€ 463,75.
Ten aanzien van posten A en B heeft de officier van justitie een voorwaardelijk aanhoudingsverzoek gedaan. Indien en voor zover de rechtbank van oordeel is dat het onvoldoende aannemelijk is dat de veroordeelde het in die posten genoemde voordeel heeft genoten, omdat de onderliggende gegevens van de banktransacties niet aan het dossier zijn toegevoegd, heeft de officier van justitie verzocht de zaak aan te houden, zodat zij de onderliggende gegevens van de banktransacties – die door de politie zijn onderzocht – alsnog aan het dossier kan toevoegen.
De kosten die in mindering moeten worden gebracht op het genoten voordeel, bestaan uit het aanschaffen van een telefoon en worden geschat op € 220,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel daarom moet worden geschat op een bedrag van
€ 16.046,51.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de veroordeelde heeft zich op de terechtzitting van 16 mei 2024 op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een lager bedrag moet worden geschat.
Alleen de bedragen die volgen uit het rapport van de politie ten aanzien van zaak 1 t/m 14 (de aangiftes) moeten worden meegenomen in de berekening, zonder de posten A/‘overig 2’ en B/‘overig 3’. Daarbij komt de politie uit op het totale wederrechtelijk verkregen voordeel voor de veroordeelde en de mededaders van € 15.353,57, welk bedrag gelet op het medeplegen door drie moet worden gedeeld. Volgens de berekening en de toedeling van de officier van justitie, blijft er voor de veroordeelde dan hoogstens een bedrag van € 6.599,00 over.
De verdediging heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op een bedrag van € 6.599,00.
4.3.
Bewijsmiddelen
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen.
1. De gebruikte bewijsvoering in het vandaag, 6 juni 2024, gewezen vonnis van deze rechtbank in de strafzaak tegen de veroordeelde. Deze bewijsvoering neemt de rechtbank hier over en is (voor de leesbaarheid) als
bijlageaan dit vonnis gehecht.
De voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende feiten en omstandigheden ontleent de rechtbank rechtstreeks aan de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen. In de ontnemingszaak verbindt de rechtbank op grond van dezelfde overwegingen dezelfde gevolgtrekkingen aan die bewijsmiddelen als in de strafzaak.
2. Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel dat op 2 december 2021 is opgemaakt, met bijlagen.
3. De verklaring van de veroordeelde ter terechtzitting van 16 mei 2024.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de volgende berekening.
De rechtbank zal, net als de officier van justitie, alleen voordeel uit een aangifte aan de veroordeelde toerekenen als de veroordeelde voor dit feit in de strafzaak ook is veroordeeld en daarbij uitgaan van de voor de veroordeelde gunstigste berekening. Dit betreft voor de veroordeelde de zaken van aangevers [naam 5] , [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] .
Toerekening
De rechtbank gaat er van uit dat de veroordeelde, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van de bewezenverklaarde strafbare feiten hebben geprofiteerd. De verklaring van de veroordeelde ter terechtzitting van 16 mei 2024 dat hij geen geld aan de feiten over heeft gehouden, acht de rechtbank, gelet op de onderlinge gesprekken die zijn aangetroffen in de telefoons van de veroordeelden, volstrekt ongeloofwaardig. Aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt echter geen indicatie te ontlenen voor de verdeling van de opbrengst.
Op basis van het dossier lijken de veroordeelden allen verschillende onderdelen van de afdreiging te hebben uitgevoerd, zoals het voeren van gesprekken met potentiële slachtoffers en zich daarbij voordoen als vrouw met wie tegen betaling seksueel contact mogelijk is, het sturen van dreigberichten en betaalverzoeken, het regelen van een bankrekening waarop het geld van de slachtoffers gestort kan worden en het innen van die bedragen. De veroordeelde heeft geen inzicht gegeven in de (onderlinge) verdeling van het behaalde voordeel en ook overigens zijn er geen concrete aanknopingspunten voorhanden voor een afwijkende verdeelsleutel tussen de veroordeelde en zijn mededaders dan op basis van gelijke verdeling. De rechtbank zal daarom bij de zaken waarvoor [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] ook veroordeeld zijn, het totale wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs toerekenen.
Aangevers
Aangever [naam 5] heeft in totaal € 1.395,00 overgemaakt naar de rekeningen van [naam 13] en van [naam 14] . Een bedrag van € 611,50 is teruggestort door de vader van [naam 13] en [naam 14] mocht € 50,00 zelf houden. In totaal is er dus € 733,50 in handen van de daders terecht gekomen. [naam 14] en [naam 13] hebben verklaard geld te hebben gepind voor [de verdachte] . Het rapport gaat uit van
€ 703,50voordeel, dus de rechtbank zal dat bedrag geheel aan de veroordeelde toerekenen.
Aangever [naam 1] heeft in totaal € 225,00 overgemaakt naar het rekeningnummer van [naam 21] . [naam 21] heeft aangifte gedaan tegen [medeverdachte 2] , omdat hij haar rekening heeft gebruikt om het geld afkomstig uit afdreigingen op te laten storten. Er is in totaal € 2.273,00 aan Tikkie-betalingen binnengekomen op haar rekening, die weer zijn overgeboekt naar de rekening van [medeverdachte 2] . De veroordeelde is als medepleger voor dit feit veroordeeld. De rechtbank rekent dit bedrag pondspondsgewijs toe aan de veroordeelde en aan [medeverdachte 2] , waardoor een bedrag van
€ 1.136,50per veroordeelde overblijft.
Aangever [naam 2] heeft € 1.200,00 overgemaakt naar verschillende rekeningen: van [naam 15] , [naam 16] , [medeverdachte 2] , [naam 17] , [naam 18] en [naam 19] . De bedragen op de rekening van [medeverdachte 2] en [naam 15] zijn bij andere aangiftes al meegerekend en worden daarom in de onderhavige berekening niet meegenomen. [naam 16] heeft verklaard € 400,00 aan [de verdachte] te hebben gegeven. [naam 17] heeft € 760,00 euro bij de bank opgenomen en [naam 18] heeft € 40,50 opgenomen. Hees heeft € 200,00 overgemaakt naar de rekening van de veroordeelde en nog eens € 810,00 naar de rekening van de moeder van de veroordeelde. De rechtbank ziet hierin voldoende aanwijzingen dat deze geldbedragen bij de veroordeelde terecht zijn gekomen. Het rapport gaat uit van € 2.040,50 voordeel, en de rechtbank zal dat bedrag aan de veroordeelde toerekenen. Nu dit feit alleen in de strafzaak van de veroordeelde bewezen is verklaard, zal de rechtbank het hele bedrag van
€ 2.040,50aan de veroordeelde toerekenen.
Aangever [naam 3] heeft € 200,00 overgemaakt naar de rekening van ‘money mule’ [naam 20] . Van de rekening van [naam 20] is in totaal in meerdere keren € 1.900,00 opgenomen. [naam 20] heeft verklaard dat de jongen die is vastgelegd op beeld bij het pinnen een beetje lijkt op [de verdachte] uit Leiden. De rechtbank leidt – mede gelet op de betrokkenheid van de veroordeelde via een telefoonnummer dat voor de afdreiging werd gebruikt – hieruit af dat de veroordeelde op 8 mei 2020 € 200,00 heeft gepind, maar kan niet vaststellen dat ook de bedragen die eerder van deze bankrekening zijn gepind aan de veroordeelde zijn toegekomen. Van die eerdere momenten zijn immers geen beelden in het dossier gevoegd. De rechtbank zal daarom in deze zaak alleen het door de aangever overgemaakte en door de veroordeelde gepinde bedrag van
€ 200,00aan de veroordeelde toerekenen.
Aangever [naam 4] heeft € 300,00 overgemaakt naar de rekening van [naam 22] . Er is € 1.400,00 van de rekening van [naam 22] gepind. Ter terechtzitting heeft de veroordeelde verklaard dat [naam 22] een familielid van hem is en dat hij met [naam 22] omging. De rechtbank acht het daarom – mede gelet op de betrokkenheid van een aan de veroordeelde gekoppeld telefoonnummer bij de afdreiging – aannemelijk dat de gepinde
€ 1.400,00voordeel is dat de veroordeelde heeft genoten en zal dit hem toerekenen.
Aangever [naam 6] heeft € 200,00 overgemaakt naar een rekening die op naam van [naam 9] staat en waarvan het nummer voorkomt in een telefoon van de veroordeelde. Bij de afdreiging zijn telefoonnummers gebruikt die zijn gekoppeld aan de veroordeelde en [medeverdachte 2] De rechtbank acht het aannemelijk dat de veroordeelde en [medeverdachte 2] dit voordeel genoten hebben en rekent hen dit bedrag pondspondsgewijs toe, waardoor er voor de veroordeelde een bedrag van
€ 100,00overblijft.
Aangever [naam 7] heeft in totaal € 260,00 overgemaakt naar rekeningnummers op naam van [naam 9] . Hij is benaderd door twee telefoonnummers die aan de veroordeelde zijn gekoppeld. Nu dit feit alleen in de strafzaak van de veroordeelde bewezen is verklaard, zal de rechtbank het hele bedrag van
€ 260,00aan de veroordeelde toerekenen.
Aangever [naam 8] heeft in totaal € 417,50 overgemaakt. Een van de rekeningen stond de naam [naam 9] . De aangever is benaderd door een telefoonnummer dat aan de veroordeelde is gekoppeld. Nu alleen dit feit alleen in de strafzaak van de veroordeelde bewezen is verklaard, zal de rechtbank het hele bedrag van
€ 417,50aan de veroordeelde toerekenen.
Posten A en B
Hoewel er aanwijzingen zijn dat de in het ontnemingsrapport genoemde betalingen afkomstig zijn van afdreiging of oplichting begaan door de veroordeelde, zal de rechtbank deze posten niet meenemen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De omschrijvingen bij de Tikkie-betalingen (post A) en de tenaamstellingen van de Bunq-rekeningen (post B) doen vermoeden dat deze rekeningen gebruikt zijn voor afdreigen en oplichten. Maar anders dan bij de hiervoor besproken aangiften is ten aanzien van deze betalingen onvoldoende aannemelijk geworden dat de veroordeelde daadwerkelijk heeft beschikt over alle bedragen die op deze bankrekeningen zijn binnengekomen. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat ook andere personen dan de veroordeelde en zijn medeveroordeelden bezig waren met het oplichten en afdreigen van personen. Het enkele feit dat deze bedragen zijn binnengekomen op bankrekeningen die gekoppeld zijn aan telefoons of telefoonnummers van de veroordeelde, acht de rechtbank onvoldoende om vast te stellen dat de veroordeelde dit voordeel heeft genoten.
De rechtbank wijst het voorwaardelijk verzoek om aanhouding en om het toevoegen van onderliggende stukken aan het dossier van de officier van justitie af, omdat dit verzoek dermate laat in het proces is gedaan en een dusdanige vertraging op zal leveren, dat dit in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank komt bovendien, op grond van de hiervoor weergegeven overweging, al tot afwijzing van dit deel van de vordering.
De rechtbank komt op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen tot een berekening van een opbrengst van € 6.258,00.
Kosten
De rechtbank volgt het rapport en het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van de gemaakte kosten van de veroordeelde. Uit het dossier blijkt dat de kosten die de veroordeelde heeft moeten maken voor het plegen van de delicten bestaan uit de aanschaf van een mobiele telefoon. De rechtbank zal de kosten van de aanschaf van een telefoon schatten op € 220,00 en in mindering brengen op de vastgestelde opbrengst van € 6.258,00.
De bij deze berekening gebruikte aantallen en bedragen ontleent de rechtbank aan de inhoud van de genoemde wettige bewijsmiddelen. Redengevend voor deze schatting zijn de daar vermelde feiten, omstandigheden en gevolgtrekkingen.
4.5.
Conclusie schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van
€ 6.038,00.

5.De vaststelling van de betalingsverplichting

5.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op hetzelfde bedrag als het door de officier van justitie geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, namelijk € 16.046,51.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de veroordeelde geen betalingsverplichting moet worden opgelegd, omdat dit niet opportuun is in verband met de leeftijd van de veroordeelde. De veroordeelde was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten nog maar 15 jaar en de rekening komt doorgaans bij de ouders te liggen.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Zoals door de verdediging naar voren gebracht, is de redelijke termijn in deze zaak overschreden. Nu de rechtbank de op te leggen straf in de strafzaak aanzienlijk heeft verminderd, vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn, ziet de rechtbank geen aanleiding om ook de betalingsverplichting te matigen.
Ten aanzien van het verweer van de advocaat dat het opleggen van een betalingsverplichting niet meer opportuun is, is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde nu 18 jaar is en dat er geen sprake is van een dusdanig groot tijdsverloop, dat de betalingsverplichting om die reden gematigd of helemaal niet opgelegd zou moeten worden. Het kan gezien de leeftijd van de veroordeelde van hem gevergd worden dat hij zelf voldoet aan de betalingsverplichting.
De rechtbank zal de aan de benadeelde partijen toegekende vorderingen niet in mindering brengen op het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, omdat deze nog niet zijn voldaan. De omstandigheid dat de veroordeelde bij oplegging van een ontnemingsmaatregel te maken zou krijgen met meerdere schuldeisers betekent nog niet dat de veroordeelde in een rechtens te respecteren belang wordt getroffen. De veroordeelde kan, als hij de benadeelde partijen en/of de Staat ten behoeve van die benadeelde partijen (deels) heeft betaald, op grond van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering een onderbouwd verzoek doen tot het verminderen of kwijtschelden van het ontnemingsbedrag. Het opleggen van een ontnemingsmaatregel naast de bestaande (terug)betalingsverplichting dient dan ook als extra stimulans voor de veroordeelde om het voordeel dat hij heeft genoten daadwerkelijk terug te betalen.
5.4.
Conclusie vaststelling betalingsverplichting
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de betalingsverplichting vast op een bedrag van
€ 6.038,00.

6.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank:
wijst het (voorwaardelijke) verzoek van de officier van justitie tot aanhouding en het toevoegen van stukken aan het dossier af;
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 6.038,00;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 6.038,00aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 0 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, voorzitter,
mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter,
en mr. B.A. Sturm, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Warners, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2024.
Mr. B. Martinez-Hammer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.