Overwegingen
1. Eiseres heeft de Armeense nationaliteit en stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1950.
2. Eiseres voert aan dat zij op 29 mei 2024 om 06.58 uur is staande gehouden. Op dat moment had de staatssecretaris haar aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw (hierna: de aanvraag om uitstel van vertrek) nog in behandeling. De beslissing op die aanvraag is namelijk pas later op die dag, om 09.49 uur, aan haar gemachtigde gefaxt.
Volgens eiseres betekent dit dat zij ten tijde van haar staandehouding rechtmatig verblijf in Nederland had. Op dat moment bestond er jegens haar dan ook geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Aldus stelt eiseres dat haar staandehouding onrechtmatig heeft plaatsgevonden en dientengevolge heeft de staatssecretaris ook ten onrechte gebruik gemaakt van de machtiging tot binnentreden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank faalt deze beroepsgrond. Anders dan eiseres stelt, levert de enkele aanvraag om uitstel van vertrek geen rechtmatig verblijf op. Hiervan is pas sprake als de staatssecretaris een dergelijke aanvraag heeft ingewilligd (artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw). In het geval van eiseres is daarvan geen sprake. Voorts heeft te gelden dat het indienen van de aanvraag om uitstel van vertrek de vertrekplicht van eiseres niet heeft opgeschort. Verder staat het de staatssecretaris vrij om lopende de behandeling van de aanvraag om uitstel van vertrek voorbereidende uitzettingshandelingen te verrichten, zoals het staandehouden van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat er jegens eiseres wel degelijk een redelijk vermoeden van illegaal verblijf was ten tijde van haar staandehouding. Deze staandehouding heeft dan ook rechtmatig plaatsgevonden en de staatsecretaris heeft terecht gebruik gemaakt van de daartoe afgegeven machtiging tot binnentreden.
Over de voorkeursadvocaat
4. Eiseres stelt dat het de staatssecretaris uit eerdere procedures bekend was dat
mr. N.B. Swart eiseres veelvuldig heeft bijgestaan. In plaats van een piketmelding te doen, had de staatssecretaris daarom mr. Swarts als voorkeursadvocaat moeten informeren over de op handen zijnde inbewaringstelling van eiseres. Eiseres stelt dat zij daardoor in haar belang is geschaad. Mr. Swarts had de staatssecretaris uitvoerig kunnen informeren over diverse feiten en omstandigheden omtrent eiseres. Deze informatie had van invloed kunnen zijn op de beslissing van de staatssecretaris of aan eiseres de maatregel van bewaring diende te worden opgelegd.
5. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Uit de zogenoemde “melding vreemdelingenpiket” van 29 mei 2024 blijkt niet dat eiseres heeft aangegeven dat zij bijstand wilde hebben van een voorkeursadvocaat. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van staandehouding van 29 mei 2024 dat eiseres desgevraagd heeft verklaard dat zij geen voorkeursadvocaat heeft. Verder heeft eiseres tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling bijstand gehad van haar gemachtigde. Het proces-verbaal van dat gehoor vermeldt niet dat eiseres en/of haar gemachtigde op enig moment heeft aangegeven dat
mr. Swart de voorkeursadvocaat van eiseres was. Deze omstandigheden maken dat de staatsecretaris geen aanleiding heeft gehad of heeft moeten zien om mr. Swart als voorkeursadvocaat van eiseres aan te merken en om mr. Swart om die reden te informeren over het voornemen om aan eiseres de maatregel van bewaring op te leggen. De beroepsgrond faalt.
Over het terugkeerbesluit
6. Eiseres betwist de rechtmatigheid van de meeromvattende beschikking van 11 september 2013 op de asielaanvraag van eiseres, voor zover dit mede een
terugkeerbesluit is. Eiseres voert daartoe aan dat in het terugkeerbesluit niet is vermeld naar welk land zij dient te terug te keren, dan wel op welk land haar gedwongen uitzetting zich richt. Evenmin bevat het terugkeerbesluit volgens haar de vaststelling dat zij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Het bestreden besluit is daardoor niet gebaseerd op een geldig terugkeerbesluit. Als gevolg daarvan is het bestreden besluit onrechtmatig, aldus eiseres.
7. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Hoewel het terugkeerbesluit dit niet uitdrukkelijk vermeldt, is de rechtbank van oordeel dat uit de meeromvattende beschikking wel ondubbelzinnig blijkt dat de terugkeerverplichting van eiseres ziet op Armenië. In de beschikking is namelijk vermeld dat eiser “burger van Armenië” is. Uit de motivering van de beschikking blijkt voorts dat de staatsecretaris de asielaanvraag van eiseres heeft beoordeeld naar de situatie in Armenië. De rechtbank stelt voorts vast dat de staatssecretaris met de beschikking van 11 september 2013 aan eiseres uitstel van vertrek heeft verleend uiterlijk tot en met 12 december 2013 en dat zij na ommekomst van het uitstel van vertrek Nederland binnen vier weken diende te verlaten. Daarmee bevat de beschikking van
11 september 2013 een afdoende concrete vaststelling vanaf welk moment eiseres geen rechtmatig verblijf meer heeft. Dat de staatssecretaris aan eiseres ná 12 december 2013 nog verschillende keren uitstel van vertrek heeft verleend maakt niet dat het terugkeerbesluit van 11 september 2013 zijn rechtsgeldigheid heeft verloren. Het verleende uitstel van vertrek (en het daarmee verkregen tijdelijke verblijfsrecht) schort de werking van het terugkeerbesluit namelijk slechts op. De beroepsgrond treft dus geen doel.
Over de gronden van de maatregel van bewaring
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met haar aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over haar identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Ter zitting heeft de staatssecretaris de grond onder 4a prijsgegeven.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is de grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiseres is in 2013 namelijk ingereisd zonder paspoort en visum. Overigens anders dan eiseres aanvoert, heeft zij na haar inreis geen inwilliging van haar asielaanvraag gekregen. Haar is toen “slechts” ambtshalve uitstel van vertrek verleend.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de grond onder 3b ook feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. De staatssecretaris heeft concreet vermeld dat eiseres zich in 2023 twee keer aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. De enkele, niet nader onderbouwde stelling van eiseres ter zitting dat de omstandigheden van deze onttrekkingen onduidelijk zijn, doen hieraan niet af.
10. De zware gronden onder 3a en 3b zijn voldoende om het bestreden besluit te kunnen dragen. De overige beroepsgronden van eiseres tegen de gronden van de maatregel van bewaring behoeven daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Over de toepassing van het lichter middel
11. Eiser stelt dat de staatssecretaris had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Zij voert daartoe aan dat er geen risico is dat zij zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken, aangezien zij aan een rolstoel gebonden is. Gelet op haar medische klachten is het ook onevenredig om haar de maatregel van bewaring op te leggen.
12. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat ten aanzien van eiseres niet kon worden volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Uit de gronden en de motivering van het bestreden besluit volgt dat er een risico is dat eiseres zich onttrekt aan het toezicht op vreemdelingen. Dit te meer omdat zij zich eerder al twee keer aan dat toezicht heeft onttrokken. Verder geldt dat in het detentiecentrum medische zorgverlening aanwezig is, die gelijk kan worden gesteld aan de zorg in de vrije maatschappij. Ook heeft de staatssecretaris terecht betrokken dat eiseres eerder nooit initiatief heeft ontplooid om haar zelfstandige vertrek naar Armenië te organiseren. Het opleggen van een lichter middel biedt dan ook geen garantie dat eiseres alsnog zelfstandig zal terugkeren naar Armenië. Voorts heeft de staatssecretaris terecht betrokken dat de uitzetting van eiseres op korte termijn kan plaatsvinden, aangezien ten behoeve van die uitzetting al een laissez passer aan haar is verstrekt. De beroepsgrond faalt dus.
Over het voortvarend handelen aan de uitzetting
13. Eiseres stelt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan haar uitzetting. Zij voert daartoe aan dat onduidelijk is waarom de geplande vlucht van 31 mei geen doorgang heeft gehad. Volgens de staatssecretaris zou zij zich toen verzet hebben, maar daarover ontbreekt nadere informatie. Ook is onduidelijk waarom er voor die vlucht geen escorts geregeld waren. De staatssecretaris heeft ook onvoldoende gehandeld door pas op 3 juni een nieuwe vlucht aan te vragen.
14. Uit nadere informatie van de staatssecretaris van 11 juni 2024 komt naar voren dat eiseres met de rolstoel tot aan de ingang van het vliegtuig is gebracht. De rolstoel kon niet verder het vliegtuig in, zodat eiseres het laatste stukje naar haar zitplaats diende te lopen. Dit heeft eiseres geweigerd. De medische escort die haar begeleidde was niet bevoegd om maatregelen te treffen ten einde eiseres te bewegen om toch naar haar zitplaats te gaan. Een escort van de Koninklijke Marechaussee (KMar) zou daartoe wél bevoegd zijn geweest, maar een dergelijke medewerker was bij deze geplande uitzetting niet betrokken.
15. In haar nadere reactie voert eiseres aan dat de staatssecretaris in de nadere informatie van 11 juni 2024 andere omstandigheden schetst dan ter zitting is gedaan. Ter zitting is aangegeven dat eiseres zich verzet zou hebben door te schreeuwen. Omdat de staatssecretaris in de nadere informatie een andere lezing over de toedracht geeft, is er aanleiding om tot invrijheidstelling over te gaan. Verder betwist eiseres dat zij zelfstandig zou kunnen lopen. Het was volgens haar voor de staatssecretaris dan ook voorzienbaar dat zij begeleiding van escorts nodig zou hebben bij haar uitzetting. Omdat de staatssecretaris geen escorts geregeld had, had op voorhand duidelijk kunnen zijn dat de uitzetting niet zou
kunnen plaatsvinden. Dat de uitzetting niet doorgegaan is, dient dan ook voor rekening en risico van de staatssecretaris te komen, aldus eiseres.
16. De rechtbank volgt eiseres niet en overweegt daartoe als volgt. Ter zitting heeft de staatssecretaris aangegeven dat onduidelijk was waaruit het verzet van eiseres bestond. De verklaring ter zitting dat eiseres zou hebben geschreeuwd, is evident van speculatieve aard geweest. In dat licht ziet de rechtbank geen tegenstrijdigheid met de nadere informatie die de staatssecretaris heeft verstrekt. Verder overweegt de rechtbank dat uit het dossier, waaronder het advies van het Bureau Medische Advisering van 25 oktober 2021, niet zonder meer blijkt dat eiseres niet in staat is om zelfs maar een klein stukje zelfstandig te lopen. De omstandigheid dat zij gebruik maakt van een rolstoel en een rollator, volstaat niet voor de aanname dat zij in het geheel niet zelfstandig kan lopen. Het is voor de staatssecretaris dan ook niet kenbaar en voorzienbaar geweest dat er voor de uitzetting begeleiding van de KMar nodig was. De weigering van eiseres om van de deur van het vliegtuig naar haar zitplaats te lopen, kan beschouwd worden als een vorm van verzet om mee te werken aan haar uitzetting. Deze weigering komt voor rekening van eiseres.
17. In de omstandigheid dat de staatssecretaris op 3 juni 2024 een nieuwe vlucht heeft aangevraagd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de staatsecretaris aldus onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiseres. Ten behoeve van deze nieuwe vlucht dient afstemming met de KMar plaats te vinden. Tegen deze achtergrond ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat de uitzetting van eiseres had kunnen worden bespoedigd, indien de staatssecretaris al op 31 mei 2024 of in het weekend daarop aansluitend overgegaan was tot het aanvragen van een nieuwe vlucht.
18. Al met al is de rechtbank dus van oordeel dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de staatssecretaris de uitzetting van eiseres onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen. De beroepsgrond faalt.
19. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
20. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.