ECLI:NL:RBDHA:2024:9818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
NL24.22917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 15 mei 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 10 juni 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit, omdat eiser niet schriftelijk en in begrijpelijke taal is geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling en zijn recht op rechtsbijstand. Ondanks dit gebrek heeft de rechtbank geoordeeld dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, omdat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel op te leggen. Eiser had eerder de mogelijkheid om zelfstandig naar Nigeria te vertrekken, maar heeft deze kans niet benut.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeert dat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wegen dan het geconstateerde gebrek in de informatievoorziening. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.22917
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. Onwuegbuchu. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.

Artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)

2. Eiser stelt dat de staatssecretaris heeft gehandeld in strijd met de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Uit het dossier blijkt immers niet dat de staatssecretaris aan eiser een informatiefolder heeft uitgereikt.
3. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat de staatssecretaris de voorschriften van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb, in acht heeft genomen. Eiser is niet schriftelijk, in voor hem begrijpelijke taal geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling, over de mogelijkheid om deze maatregel juridisch aan te vechten en over zijn recht op gratis rechtsbijstand en consulaire bijstand. Daarom is er sprake van een gebrek bij oplegging van de maatregel. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling echter eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke
verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank overweegt in dat verband dat eiser direct voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring en in het bijzijn van een tolk is meegedeeld op welke gronden de maatregel zal worden opgelegd. Ook is hem meegedeeld dat hij recht heeft op consulaire bijstand. Verder heeft hij gebruik gemaakt van gratis rechtsbijstand en is namens hem tijdig beroep ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is het geconstateerde gebrek niet dermate ernstig, dat dit dient te prevaleren boven de belangen van de staatssecretaris. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het bestreden besluit onrechtmatig te verklaren. De beroepsgrond slaagt niet.
Gronden van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en lichte gronden voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat de staatssecretaris had moeten volstaan met het opleggen van een meldplicht. Eiser voert daartoe aan dat hij zich niet heeft onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen en dat hij voor de staatssecretaris vindbaar was op het adres van zijn partner. Eiser had ook contact met de gemeente waarin hij verbleef.
7. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring blijkt het risico op onttrekking aan het vreemdelingentoezicht. Verder heeft eiser verklaard niet weg te willen uit Nederland. Een meldplicht biedt dan onvoldoende garantie dat hij daadwerkelijk zelfstandig zal vertrekken. Ook is eiser al eerder de optie geboden om zelfstandig, met hulp van DT&V, te vertrekken naar Nigeria. Eiser heeft die kans toen niet aangegrepen. De staatssecretaris hoefde in de verklaringen van eiser daarom geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 juni 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.