In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een inreisverbod dat door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd aan eiser, die van Nigeriaanse nationaliteit is. Het inreisverbod, dat op 15 mei 2024 was opgelegd voor de duur van twee jaar, werd door eiser bestreden op de grond dat de motivering van het besluit onvoldoende was. Eiser stelde dat de staatssecretaris niet had ingegaan op zijn gezinsleven in Nederland, met name zijn kinderen.
Tijdens de zitting op 10 juni 2024 heeft de staatssecretaris een nadere motivering gegeven, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldeed. De rechtbank vond dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd dat eiser geen gezinsleven had en dat de nadere motivering niet voldoende was om het inreisverbod in stand te houden. De rechtbank wees op het proces-verbaal van aanhouding, waaruit bleek dat eiser met zijn partner in Afrika was getrouwd en dat hij de vader was van haar drie kinderen. Dit zette de argumenten van de staatssecretaris in een ander daglicht.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 juni 2024 en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.