ECLI:NL:RBDHA:2024:9812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
NL24.22918
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 31 mei 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht aan Duitsland onder de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A.D. Kupelian, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht.

Tijdens de zitting op 10 juni 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De eiser heeft verklaard dat hij van Algerijnse nationaliteit is en dat hij in Duitsland werkt en daar een vriendin heeft. Hij was slechts kort in Nederland om wiet te kopen en was niet van plan om hier te blijven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat een lichter middel niet mogelijk was, gezien het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en het ontbreken van een geldig reisdocument.

De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring onrechtmatig was, maar heeft geconcludeerd dat dit niet het geval was. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van griffier R.A. Oelen en is openbaar gemaakt op 14 juni 2024. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.22918
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.E. Abdelrahman. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
Gronden van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening aan Duitsland en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en lichte gronden voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.

Lichter middel

4. Eiser stelt dat de staatssecretaris had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hij voert daartoe aan dat hij meteen heeft aangegeven dat hij zelfstandig terug wil keren naar Duitsland, omdat hij daar werkt en een vriendin heeft. Hij was slechts kort in Nederland om wiet te kopen en was niet van plan om hier te blijven. Dit blijkt volgens eiser ook wel uit het feit dat hij hier geen asielaanvraag heeft ingediend. Verder wist hij niet dat hij als asielzoeker in Duitsland niet naar Nederland mocht gaan.
5. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring blijkt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Daarnaast is eiser niet in het bezit van een geldig reisdocument en van voldoende geld en heeft hij verklaard dat zijn asielaanvraag in Duitsland is afgewezen. Dit samenstel van omstandigheden maakt dat er een risico is dat hij na zijn vrijlating ervoor zal kiezen om niet zelfstandig naar Duitsland terug te keren. Het opleggen van een lichter middel biedt daardoor geen garantie dat eiser daadwerkelijk zelfstandig Nederland zal verlaten en naar Duitsland zal gaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 juni 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.