Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]
Procesverloop
Overwegingen
De gronden van bewaring
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 23 mei 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een redelijk vermoeden bestond van illegaal verblijf. Eiser, die al zeventien jaar in Nederland verblijft, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 10 juni 2024 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn bezwaren tegen de bewaring toegelicht. Hij stelde dat de staandehouding en het binnentreden in zijn woning onrechtmatig waren, omdat de informatie die de verbalisanten hadden onvoldoende concreet was om een redelijk vermoeden van illegaal verblijf te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde echter dat de verbalisanten voldoende feiten en omstandigheden hadden om de staandehouding te rechtvaardigen.
Daarnaast voerde eiser aan dat het gehoor voorafgaand aan de bewaring onzorgvuldig was uitgevoerd, omdat hij niet was geïnformeerd over de mogelijkheid om een Arabische tolk in te schakelen. De rechtbank oordeelde dat eiser wel degelijk was geïnformeerd over deze mogelijkheid en dat hij zelf had aangegeven het gehoor in het Nederlands te willen voeren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet in strijd had gehandeld met artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit, omdat eiser voldoende was geïnformeerd over zijn rechten en de gronden van de bewaring.
De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat de belangen van de staatssecretaris in redelijke verhouding stonden tot de ernst van de geconstateerde gebreken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 14 juni 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.