ECLI:NL:RBDHA:2024:9806
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries, heeft aangevoerd dat hij in Duitsland te maken heeft gehad met ernstige persoonlijke problemen, waaronder mishandeling en bedreiging door medebewoners in het opvangcentrum. Hij stelt dat de Duitse autoriteiten hem niet de bescherming kunnen bieden die hij nodig heeft, en vraagt om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zich niet aan internationale verplichtingen houdt en dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen stellen dat de door eiser gestelde problemen onvoldoende zijn om bijzondere individuele omstandigheden aan te nemen. De rechtbank wijst erop dat eiser niet met bewijsstukken heeft onderbouwd dat hij in Duitsland niet kan worden geholpen en dat hij eerder heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de Duitse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat hij kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.