ECLI:NL:RBDHA:2024:9806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
NL24.19111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries, heeft aangevoerd dat hij in Duitsland te maken heeft gehad met ernstige persoonlijke problemen, waaronder mishandeling en bedreiging door medebewoners in het opvangcentrum. Hij stelt dat de Duitse autoriteiten hem niet de bescherming kunnen bieden die hij nodig heeft, en vraagt om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zich niet aan internationale verplichtingen houdt en dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen stellen dat de door eiser gestelde problemen onvoldoende zijn om bijzondere individuele omstandigheden aan te nemen. De rechtbank wijst erop dat eiser niet met bewijsstukken heeft onderbouwd dat hij in Duitsland niet kan worden geholpen en dat hij eerder heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de Duitse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat hij kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.19111
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D. de Vries),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Na verkregen toestemming van partijen heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarop is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser voert aan dat in Duitsland zijn asielrelaas (onder meer dat hij seksueel misbruikt is) bekend is geworden bij een groot aantal mensen. Daardoor is hij getreiterd en mishandeld door kamergenoten die ook zijn landgenoten zijn. Ze hebben een foto gemaakt van het verslag van zijn gehoor en dat verspreid. Eén van hen heeft eiser bij de nek gepakt en gedreigd hem te vermoorden. Een ander heeft hem in de schouder gebeten. Ze hebben geprobeerd hem te vergiftigen, waardoor hij in het ziekenhuis is beland. Eiser heeft een klacht ingediend bij de opvang zelf, maar die is niet in behandeling genomen. Hij heeft verzocht om een ander kamer in verband met zijn veiligheid, maar er is niets gedaan met dit verzoek en zijn klachten. Gezien dit alles kan volgens eiser in zijn geval niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Duitse autoriteiten konden hem immers niet de bescherming geven die hij nodig had.
Eiser stelt subsidiair dat de staatssecretaris om de voorgaande redenen, en omdat hij in Duitsland niets heeft, de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen.
6. De rechtbank overweegt dat er in beginsel mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval niet mag. Eiser heeft namelijk niet met stukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt dat Duitsland zich niet aan de internationale verplichtingen houdt. Dat kan ook - los van het feit dat eiser zijn verklaringen niet heeft onderbouwd en los van het feit dat de staatssecretaris er terecht op heeft gewezen dat de verklaringen op punten tegenstrijdig zijn - niet worden afgeleid uit de verklaringen van eiser. Eiser verklaart in het aanmeldgehoor namelijk dat hij alleen in het opvangcentrum heeft geklaagd, en geen aangifte heeft gedaan bij de politie. Daaruit blijkt dus niet dat de Duitse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. Daarom mag van eiser worden verwacht dat hij klaagt bij de Duitse autoriteiten als hij na overdracht opnieuw problemen ondervindt. Eiser heeft in het aanmeldgehoor overigens ook aangegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen de Duitse overheid en de immigratiedienst en Duitsland een goed land vindt.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris zich in redelijkheid o het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiser gestelde persoonlijk ervaren problemen in Duitsland onvoldoende zijn om bijzondere individuele omstandigheden in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening aan te nemen. Dit te meer nu de staatssecretaris er terecht op heeft gewezen dat deze omstandigheden (grotendeels, zo niet geheel) al voldoende betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 april 2024². Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht onevenredig hard is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
2 ECLI:NLRVS:2024:1778.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 juni 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.