ECLI:NL:RBDHA:2024:9804

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
09-089396-23, 09-037271-23 (ttz. gev.) en 09/209180-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS met dwangverpleging voor poging zware mishandeling en bedreiging

Op 24 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en bedreiging. De zaak betreft twee dagvaardingen: de eerste (09-089396-23) betreft een incident op 1 april 2023 waarbij de verdachte zijn levensgezel, [naam 1], ernstig mishandelde door haar gezicht in een hete pizza te duwen en haar met een gietijzeren pan op het hoofd te slaan. De tweede dagvaarding (09-037271-23) betreft een bedreiging van [naam 2] op 15 december 2022, waarbij de verdachte dreigende woorden uitsprak. Tijdens de zitting op 10 juni 2024 heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn handelen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen aan [naam 1] en dat de bedreiging aan [naam 2] ook wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de psychische stoornissen van de verdachte. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.935,10 toegewezen aan de benadeelde partij, [naam 1].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-089396-23, 09-037271-23 (ttz. gev.) en 09/209180-21 (tul)
Datum uitspraak: 24 juni 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 10 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.K.B. Bijl naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging van de zaak met parketnummer 09-089396-23 op de terechtzitting van 10 juni 2024 - ten laste gelegd dat:
09-089396-23 (hierna: dagvaarding I)
hij op of omstreeks 1 april 2023 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam 1] met het gezicht in een hete pizza heeft geduwd en/of aan de haren heeft getrokken en/of met kracht meermalen in/tegen de rug, althans het lichaam heeft geschopt/getrapt en/of met kracht meermalen met een gietijzeren pan, althans een hard voorwerp op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of meermalen in/tegen het gezicht heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 april 2023 te ’s-Gravenhage, zijn levensgezel, [naam 1] heeft mishandeld door een hete pizza in het gezicht te duwen en/of aan de haren te trekken en/of meermalen, althans een maal (met kracht) in/tegen de rug, althans het lichaam te schoppen/trappen en/of (met kracht) meermalen, althans een maal met een gietijzeren pan, althans een hard voorwerp op/tegen het hoofd te slaan en/of meermalen, althans een maal in/tegen het gezicht te slaan/stompen;
09-037271-23 (hierna: dagvaarding II)
hij, op of omstreeks 15 december 2022 te 's-Gravenhage, [naam 2] heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen "I want to cut your head off
and stick it up your ass", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij dagvaarding I primair en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit, ten aanzien van dagvaarding I, de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023097638 van de politie Eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 207).
Ten aanzien van dagvaarding II betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022381632 van de politie Eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 36).
Dagvaarding I
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 2 april 2023, voor zover inhoudende (p. 46-50):
Ik heb [verdachte] in oktober 2022 leren kennen. In januari woonde ik in Den Haag. Afgelopen nacht (vrijdag 31 maart 2023 op zaterdag 1 april 2023) wilde [verdachte] eten, hij wees naar de pizza’s in de oven. Op een gegeven moment waren de pizza’s klaar en ging ik die pakken. Ik hoorde dat [verdachte] achter mij aanliep. Toen ik de bakplaat op het fornuis zette hoorde ik een oerkreet uit [verdachte] komen. Hij pakte mij beet en probeerde mijn gezicht in de hete pizza te duwen. Ik kon ervoor zorgen dat, door mijn hoofd te draaien, de pizza in mijn haar kwam zodat ik mijn gezicht niet zou branden. Helaas lukte het hem toch 1 keer om mijn gezicht erin te drukken
.Vervolgens trok hij mij aan mijn haren naar de hal. Ik zat op mijn knieën op de grond met de armen om mijn hoofd om deze te beschermen. Ik voelde dat [verdachte] 6 à 7 keer heel hard tegen mijn rug trapte. Dit was zo hard dat hij letterlijk de lucht uit mijn longen trapte. Hij sleurde mij aan mijn haren naar de woonkamer. Hij pakte een rood gietijzeren pannetje waarmee hij heel hard op mijn hoofd sloeg. Toen ik rond 16:00 uur wakker werd sloeg hij mij weer in mijn gezicht en beet mij in mijn wang. Uiteindelijk heb ik de arts alles verteld en heeft deze de politie gebeld.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 april 2023, voor zover inhoudende (p. 51-52):
Op 1 april 2023 kregen wij, verbalisant [verbalisant 1] en collega [verbalisant 2] , de melding te gaan naar het Westeinde ziekenhuis. Aldaar zou een dame zitten die mishandeld was en onder de blauwe plekken zat. Hierop zijn wij daarheen gereden hebben contact gelegd met de dienstdoende behandelend arts. Hij vertelde dat hij een patiënt had die volledig onder de blauwe plekken zat. Het slachtoffer haar gezicht was opgezwollen en blauw en had oude en nieuwe blauwe plekken over haar gehele lichaam.
Zij verklaarde dat zij vandaag op de spoedeisende hulp terecht was gekomen nadat zij mishandeld is door haar partner genaamd [verdachte] .
[verdachte] stond over haar heen gebogen en drukte haar gezicht in de hete pizza. Daarna pakte [verdachte] haar bij de haren en trok haar aan haar haar door de keuken en smeet haar in de hoek van de gang. Van de grond pakte [verdachte] een gietijzeren pan en sloeg haar 5 a 6 keer hard op het hoofd. Hierna had zij stekende hoofdpijn en liep er bloed over haar gezicht.
Meerdere keren heeft zij gesmeekt dat [verdachte] moest stoppen, maar hij ging maar door met slaan, schoppen.
Daarbij heeft zij verwondingen aan haar hoofd, hand en vingers opgelopen. In het ziekenhuis is een gat in haar hoofd, een gebroken middenvinger en meerdere kneuzingen aan haar gezicht geconstateerd.
3. Het geschrift, te weten de letselbeschrijving van [naam 1] , opgesteld door de forensisch arts van de GGD Hollands-Midden, voor zover inhoudende (p. 197-203):
Conclusie
Bij betrokkene was sprake van meerdere letsels verspreid over nagenoeg het gehele lichaam. Het merendeel van de letsels bestond uit bloeduitstortingen, waarbij mogelijk deels sprake was van patroonletsel. Daarnaast was er sprake van een wond achter op het hoofd die was gehecht, licht traumatisch hersenletsel, een fractuur van het neusbeen en een fractuur van het laatste kootje van de linker middelvinger. Tenslotte waren er ook enkele oppervlakkige huidbeschadigingen en krasletsel. De behandelaar gaat er vanuit dat het letsel volledig zal genezen. De genezingsduur wordt geschat op enkele weken tot maanden. Het aantal en de uitgebreidheid van de letsels duidt op herhaald uitwendig stomp geweld op het lichaam van betrokkene. Gezien de grote verspreiding over het lichaam is het veel waarschijnlijker dat het toegebracht letsel betreft dan dat het letsel te verklaren is door een accidentele toedracht. In de als (mogelijk) patroonletsel beschreven letsels bij de beide onderarmen, de onderrug en de linkerknie is mogelijk het voorwerp te herkennen dat het letsel veroorzaakt heeft. De door betrokkene gemelde toedracht kan een passende verklaring vormen voor de letsels bij betrokkene.
Dagvaarding II
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 21 december 2022, voor zover inhoudende (p. 8-10):
Ik ben verpleegkundige bij Fivoor te 's-Gravenhage. Op 15 december 2022 kwam ik daar [verdachte] tegen. [verdachte] is bij ons in ambulante zorg.
Ik was daar aanwezig als casemanager samen met [naam 3] en met een collega van mij, [naam 4] . [verdachte] had een afspraak met [naam 3] . Hij richtte zich tot mij en vervolgde: “I want to cut your head off and stick it up your ass”.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 januari 2023, voor zover inhoudende (p. 13-14):
Op vrijdag 13 januari 2023 had ik telefonisch contact met [naam 4] , case manager Fivoor, inzake bedreiging.
V: Wat is er volgens u gebeurd op 15 december 2022?
G: Het gesprek bestond uit: De psycholoog [naam 3] , case manager [naam 2] , client [verdachte] en ikzelf. Bij binnenkomst was [verdachte] al direct grensoverschrijdend. [verdachte] werd direct denigrerend en dreigend in zijn contact naar [naam 2] toe. Naar mate het gesprek verder ging werd [verdachte] in de richting van [naam 2] steeds vervelender en dreigender. [verdachte] uitte uiteindelijk meerdere bedreigingen naar [naam 2] . [verdachte] zei dat hij zijn hoofd er af zou hakken en deze in zijn anus zou stoppen.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van dagvaarding I
Aangeefster [naam 1] , destijds de partner en huisgenoot van de verdachte, heeft zich op 1 april 2023 gemeld bij de spoedeisende hulp van het Westeinde ziekenhuis. In het ziekenhuis zijn een gat in haar hoofd, een gebroken middenvinger en meerdere kneuzingen aan haar gezicht en verder oude en nieuwe blauwe plekken over haar hele lichaam geconstateerd.
Naar aanleiding van het gesprek met [naam 1] is de verdenking gerezen dat de verdachte verantwoordelijk was voor het toebrengen van dit letsel. De verdachte heeft verklaard dat hij niets met het geconstateerde letsel te maken heeft, maar dat deze deels zijn ontstaan als (eerder) gevolg van het Bondage Sado Masochisme (hierna: BDSM) die zij in hun relatie bedreven en deels doordat die avond de magnetron op aangeefsters hoofd was gevallen.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster bij haar (tweede) bezoek op de spoedeisende hulp tegen de behandelend arts heeft verteld hoe het letsel was ontstaan, en dat verhaal heeft herhaald ten overstaan van de politieagenten die door de arts waren ingelicht. Haar aangifte de dag erna bij de politie is gedetailleerd, doorleefd en komt overeen met hetgeen zij tegen de arts en de politieagenten in het ziekenhuis heeft verklaard. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster.
Verder past het letsel dat bij aangeefster is geconstateerd – aldus de conclusie van het forensisch geneeskundig onderzoek naar het letsel van aangeefster – bij haar verklaring over het ontstaan van dat letsel. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie, afgaand op de verklaring van aangeefster, dat de verwondingen aan haar hoofd, hand en vingers het gevolg zijn van de verweten handelingen van de verdachte op of rond 1 april 2023.
Dat er bij aangeefster ook ander letsel is geconstateerd doet aan die conclusie niet af. Aangeefster zelf heeft verklaard dat een deel van het letsel het gevolg is van gewelddadige BDSM-handelingen die zij heeft ondergaan (en die soms verder ging dan afgesproken), maar dit betreft eerdere handelingen, verricht vóór de avond 1 april 2024. Die avond zelf – zo heeft de verdachte zelf ook gezegd – was er in ieder geval geen sprake van BDSM.
De verklaring van de verdachte dat aangeefster een snee op het hoofd en een gebroken vinger heeft opgelopen als gevolg van de val van een magnetron vanaf de koelkast acht de rechtbank zo onwaarschijnlijk dat zij deze verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde schuift.
Opzet
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan de verdachte met zijn handelen tenminste voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De algemene ervaring leert dat het duwen van het gezicht in een hete pizza en het hard met een gietijzeren pan op het hoofd slaan, de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel meebrengt, zoals blijvende littekens in het aangezicht als gevolg van brandwonden, of hersenletsel.
Die aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust aanvaard, te oordelen naar de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte. Uit de verklaring van aangeefster blijkt immers dat hij ondanks weerstand van aangeefster haar gezicht in de pizza heeft geduwd, en haar meermalen (‘5 à 6 keer’) en met kracht (‘heel hard’) met de pan heeft geslagen.
Ten aanzien van dagvaarding II
Van een bedreiging in strafrechtelijke zin is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad sprake indien de bedreiging onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de betrokkenen de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook zou worden gepleegd. Voor die beoordeling is de context waarbinnen de bedreigingen zijn geuit van belang.
Die context is dat de verdachte onder behandeling was bij Fivoor en dat aangever bij die behandeling betrokken was De toezichthouder van de verdachte van Fivoor heeft de verdachte als onvoorspelbaar en agressief beschreven en verklaard dat de verdachte zaken met fysiek geweld oplost. Tegen die achtergrond bezien kunnen de uitlatingen van de verdachte niet uitsluitend worden beschouwd als onbeheerste uitingen van onmacht en frustratie – zoals door de verdediging bepleit – maar kon naar het oordeel van de rechtbank bij aangever in redelijkheid de vrees bestaan dat de verdachte hem daadwerkelijk iets zou aandoen en hij slachtoffer zou worden van een misdrijf tegen het leven gericht.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de bij dagvaarding I primair en dagvaarding II ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
t.a.v. dagvaarding I primair
hij omstreeks 1 april 2023 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam 1] met het gezicht in een hete pizza heeft geduwd en aan de haren heeft getrokken en met kracht meermalen tegen de rug heeft getrapt en met kracht meermalen met een gietijzeren pan op het hoofd heeft geslagen en in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
t.a.v. dagvaarding II
hij op 15 december 2022 te 's-Gravenhage [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen "I want to cut your head off and stick it up your ass".

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging op te leggen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een gevangenisstraf zou moeten worden opgelegd die gelijk is aan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zodat hij direct op de wachtlijst voor een plek in een TBS-kliniek kan worden geplaatst.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstige vorm van huiselijk geweld. Gevoelens van woede en frustratie die voortkwamen uit achterdocht vormden de aanleiding om zijn toenmalige partner te mishandelen door haar gezicht in een hete pizza te duwen, haar aan de haren te trekken, haar meerdere keren heel hard in de rug te trappen, haar met een gietijzeren pan op het hoofd te slaan en haar in het gezicht te stompen. Hoewel de lichamelijke gevolgen uiteindelijk beperkt zijn gebleven had het handelen van de verdachte er toe kunnen leiden dat bij aangeefster zeer ernstig en blijvend letsel was ontstaan. Het is slechts aan het geluk te danken dat dit niet is gebeurd. Dat juist haar partner haar dit heeft aangedaan binnen een setting waarin zij zich veilig mocht wanen, is schrijnend en heeft ingrijpende gevolgen voor aangeefster gehad, zoals ook blijkt uit de door haar afgelegde verklaring ter zitting.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging van een medewerker van de GGZ. De verdachte heeft tijdens een gesprek in het kader van zijn behandeling zijn casemanager gedreigd het hoofd af te snijden. Het handelen van de verdachte heeft gevoelens van angst bij deze medewerker teweeggebracht. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij deze bedreiging heeft geuit zonder noemenswaardige aanleiding en in de richting van een zorgmedewerker die niet meer dan zijn werk deed en hem hulp bood.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 12 februari 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder is veroordeeld onder meer voor geweldsdelicten en bedreiging, ook in de huiselijke sfeer.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het Pro Justitia rapport, opgemaakt door
M. Fluit, psychiater en M. van der Burgh, gz-psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), van 15 maart 2024.
Uit het onderzoek in het PBC blijkt dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van ernstige ADHD waarbij hyperactiviteit en impulsiviteit op de voorgrond staan. Als gevolg daarvan kent de verdachte weinig remmingen en beschikt hij over een zwakke zelfregulering.
Ook is bij de verdachte een autismespectrumstoornis vastgesteld. Dit komt tot uiting in het feit dat de verdachte er niet in slaagt om op volwassen wijze te functioneren en over onvoldoende sociale competenties beschikt. Ook is de verdachte niet in staat zich in een ander in te leven, en bestaan in de omgang met hem ernstige beperkingen in de emotionele wisselwerking en wederkerigheid.
Zijn probleemoplossende capaciteiten in bredere zin bevinden zich op functioneel licht verstandelijk beperkt niveau.
Het onderzoek wijst daarnaast op een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornis wordt gekenmerkt door antisociale en narcistische persoonlijkheidskenmerken.
Als gevolg daarvan stelt de verdachte zich in het contact met anderen dominant, bepalend en grensoverschrijdend op en is hij in zijn presentatie continu naïef en argeloos en zorgt begrenzing daarvan onmiddellijk voor weerstand, frustratie en agressie.
De hiervoor genoemde ontwikkelingsstoornissen (ADHD, autismespectrumstoornis en verstandelijke beperking), de persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken, en de door deze stoornissen bestaande kwetsbaarheden waren volgens de opstellers van het rapport ook aanwezig ten tijde van alle ten laste gelegde feiten. De verdachte is slechts in zeer sterk verminderde mate in staat zijn primaire en instinctieve reacties te remmen. Alles overziend concluderen de onderzoekers dat zowel de disfunctionele afstemmingsproblematiek als de agressie- en impulsregulatieproblematiek zeer aanzienlijk doorwerkten in het handelen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde, zodanig dat onderzoekers adviseren de verdachte dit handelen in sterk verminderde mate toe te rekenen (uitgaand van een 5-puntsschaal).
Ter terechtzitting van 10 juni 2024 heeft drs. M. Fluit, psychiater bij het Pieter Baan Centrum, als deskundige in aanvulling op het rapport verklaard – kort gezegd – dat de vastgestelde problematiek te complex is om deze in het kader van TBS met voorwaarden te behandelen en dat TBS met dwangverpleging noodzakelijk is om het gevaar op herhaling te beperken.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies over en legt die ten grondslag aan haar oordeel.
De rechtbank zal de bewezenverklaarde feiten in sterk verminderde mate aan de verdachte toerekenen
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij haar oordeel tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de aard en de ernst van het bewezenverklaarde meegewogen, en gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Op grond daarvan acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden en legt zij aan de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De op te leggen maatregel
De kans op recidive van gewelddadig gedrag, mishandelingen en bedreiging wordt door de deskundigen ‘hoog’ ingeschat. Om die kans te verminderen is volgens de deskundigen behandeling van de stoornissen noodzakelijk. Hoewel de verdachte al geruime tijd binnen een zorgkader wordt begeleid heeft dat niet geleid tot gedragsverandering. Tegelijkertijd is opgetekend dat de problematiek dermate complex is dat het daadwerkelijk terugdringen van de recidive door middel van behandeling een moeilijke opgave zal zijn en een langdurig traject vergt. Het gevaar op recidive is vanwege de problematiek zo groot dat een behandeling in een voorwaardelijk kader, ook als dat TBS met voorwaarden is, vanwege de geringe responsiviteit en het opstandige gedrag, niet aangewezen is. Daar komt bij dat de verdachte zelf niet in staat is een effectieve behandeling in een andere setting dan binnen een hoog beveiligde klinische setting te ondergaan. De deskundigen adviseren om deze redenen TBS met verpleging van overheidswege op te leggen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 25 april 2024. Ook de reclassering schat het recidiverisico in op hoog als niet wordt ingegrepen. Om het recidiverisico te beperken is, ook volgens de reclassering, behandeling nodig. De reclassering heeft zich aangesloten bij de conclusies van de deskundigen van het PBC, voor zover die inhouden dat het hoge recidiverisico en de complexiteit van de problematiek met zich brengen dat slechts behandeling binnen een kader van TBS met dwangverpleging kan leiden tot het terugdringen van het recidiverisico. De reclassering heeft dan ook negatief geadviseerd over TBS met voorwaarden.
De rechtbank concludeert op basis van het rapport van het PBC dat, gelet op de stoornissen bij de verdachte, het risico op terugvallen in gewelddadig gedrag hoog is. Verder neemt de rechtbank de conclusie van de deskundigen over dat een behandeling voor de problematiek van de verdachte noodzakelijk is, om het hoge risico op recidive te verminderen. Gelet op de complexe problematiek van de verdachte en het feit dat behandeling en begeleiding in het verleden niet of nauwelijks effect heeft gehad, is de rechtbank van oordeel dat geen andere maatregel volstaat dan de TBS-maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een TBS-maatregel is voldaan. Er is sprake van een bedreiging, een misdrijf zoals omschreven in artikel 37a, eerste lid, onder 2 van het Wetboek van Strafrecht, en van een poging tot zware mishandeling, een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ten tijde van het begaan van de feiten was er bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Daarnaast is er naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de conclusies van de PBC-rapportage en het reclasseringsrapport, sprake van een hoog recidiverisico op gewelddadig gedragingen, hetgeen maakt dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen vereist dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het hoge recidiverisico, de complexiteit van de problematiek, maar ook het behandel- en begeleidingsverleden van de verdachte en het gebrek aan motivatie van de verdachte om zich aan voorwaarden te houden, maakt dat de oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk is. De verdachte heeft ter zitting op niet mis te verstane wijze aangegeven dat hij niet bereid is mee te werken aan voorwaarden als die ook begeleid wonen inhouden zoals door de reclassering (eerder) is geadviseerd. Uit de rapporten van de psychiater en de reclassering komt bovendien naar voren dat de verdachte niet in staat wordt geacht zich gedurende een langere periode aan een behandeling te conformeren.
De maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt onder meer opgelegd voor een poging tot zware mishandeling en derhalve ter zake van een misdrijf dat gericht was tegen en gevaar veroorzaakte voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.

7.De vordering van de benadeelde partij

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en een schadevergoeding van € 12.129,22 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 3.129,22 aan materiële schade en € 9.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering, voor zover die betrekking heeft op het verlies aan verdienvermogen en verhuiskosten, onvoldoende is onderbouwd en de benadeelde partij met betrekking tot deze posten niet-ontvankelijk is in de vordering. Ten aanzien van de overige schade heeft de raadsvrouw betoogd dat de rechtbank gebruik zou moeten maken van haar schattingsbevoegdheid en de immateriële schade fors dient te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van de medische kosten die verband houden met het ziekenhuisbezoek op 1 april 2023 kan worden geconcludeerd dat voldoende is onderbouwd dat deze kosten in rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde feit. Uit de onderbouwing, met name pagina 51 van de vordering, volgt dat de benadeelde partij € 80,46 aan eigen risico heeft moeten betalen in verband met medische kosten vanaf 1 april 2023. Ook acht de rechtbank het, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, voldoende aannemelijk dat de opgevoerde verhuiskosten in rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde strafbare feit. Deze kosten bedragen € 1.854,64.
Voor de overige opgevoerde kosten geldt dat deze geen, althans niet uitsluitend, rechtstreekse betrekking hebben op hetgeen op 31 maart en 1 april 2023 is voorgevallen.
Uit de onderbouwing volgt dat deze schade verband houdt met hetgeen de benadeelde partij gedurende de gehele relatie is aangedaan. Daar ziet de bewezenverklaring echter niet op.
Dat geldt ook voor de immateriële schade. Het geestelijk letsel van aangeefster is, gelet op de onderbouwing daarvan, het gevolg van hetgeen haar over een vele langere periode is aangedaan. De verdachte wordt echter uitsluitend vervolgd en veroordeeld voor de gebeurtenissen omstreeks 1 april 2023. Dat betekent dat de schade niet in rechtstreeks verband staat tot het bewezenverklaarde strafbare feit.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.935,10. Dit betreft de hiervoor aangehaalde materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 april 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte wordt voor het onder dagvaarding I bewezen verklaarde strafbare feit veroordeeld en hij is tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.935,10, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 7 juni 2023 gevorderd dat de bij parketnummer 09/209180-21 door de politierechter in de rechtbank Den Haag op 2 november 2021 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde. Ter zitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat als de rechtbank aan de verdachte TBS met dwangverpleging oplegt, de bijzondere voorwaarden dienen te worden gewijzigd in de zin dat die komen te vervallen, en dat de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige dient te worden afgewezen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de proeftijd te verlengen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Hoewel de verdachte, ondanks het feit dat de proeftijd van voormeld vonnis nog liep, zich wederom schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden die aan de voorwaardelijk opgelegde straf is verbonden, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen. De rechtbank legt immers in onderhavige strafzaak de maatregel van TBS met dwangverpleging op. Die maatregel verenigt zich niet met de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de bij voornoemd vonnis opgelegde bijzondere voorwaarden tegen die achtergrond ook geen doel meer dienen en zal de bijzondere voorwaarden wijzigen in die zin dat deze komen te vervallen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 37a, 37b, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I primair en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
dagvaarding I primair:
poging tot zware mishandeling;
dagvaarding II:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (DRIE) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast
de terbeschikkingstellingvan de verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] toe tot een bedrag van € 1.935,10 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.935,10 met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 29 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 2 november 2021, gewezen onder parketnummer 09/209180-21 en wijzigt de bijzondere voorwaarden in die zin dat deze komen te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Snoeijer, voorzitter,
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, rechter,
mr. A.P. de Klerk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2024.