6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstige vorm van huiselijk geweld. Gevoelens van woede en frustratie die voortkwamen uit achterdocht vormden de aanleiding om zijn toenmalige partner te mishandelen door haar gezicht in een hete pizza te duwen, haar aan de haren te trekken, haar meerdere keren heel hard in de rug te trappen, haar met een gietijzeren pan op het hoofd te slaan en haar in het gezicht te stompen. Hoewel de lichamelijke gevolgen uiteindelijk beperkt zijn gebleven had het handelen van de verdachte er toe kunnen leiden dat bij aangeefster zeer ernstig en blijvend letsel was ontstaan. Het is slechts aan het geluk te danken dat dit niet is gebeurd. Dat juist haar partner haar dit heeft aangedaan binnen een setting waarin zij zich veilig mocht wanen, is schrijnend en heeft ingrijpende gevolgen voor aangeefster gehad, zoals ook blijkt uit de door haar afgelegde verklaring ter zitting.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging van een medewerker van de GGZ. De verdachte heeft tijdens een gesprek in het kader van zijn behandeling zijn casemanager gedreigd het hoofd af te snijden. Het handelen van de verdachte heeft gevoelens van angst bij deze medewerker teweeggebracht. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij deze bedreiging heeft geuit zonder noemenswaardige aanleiding en in de richting van een zorgmedewerker die niet meer dan zijn werk deed en hem hulp bood.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 12 februari 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder is veroordeeld onder meer voor geweldsdelicten en bedreiging, ook in de huiselijke sfeer.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het Pro Justitia rapport, opgemaakt door
M. Fluit, psychiater en M. van der Burgh, gz-psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), van 15 maart 2024.
Uit het onderzoek in het PBC blijkt dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van ernstige ADHD waarbij hyperactiviteit en impulsiviteit op de voorgrond staan. Als gevolg daarvan kent de verdachte weinig remmingen en beschikt hij over een zwakke zelfregulering.
Ook is bij de verdachte een autismespectrumstoornis vastgesteld. Dit komt tot uiting in het feit dat de verdachte er niet in slaagt om op volwassen wijze te functioneren en over onvoldoende sociale competenties beschikt. Ook is de verdachte niet in staat zich in een ander in te leven, en bestaan in de omgang met hem ernstige beperkingen in de emotionele wisselwerking en wederkerigheid.
Zijn probleemoplossende capaciteiten in bredere zin bevinden zich op functioneel licht verstandelijk beperkt niveau.
Het onderzoek wijst daarnaast op een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornis wordt gekenmerkt door antisociale en narcistische persoonlijkheidskenmerken.
Als gevolg daarvan stelt de verdachte zich in het contact met anderen dominant, bepalend en grensoverschrijdend op en is hij in zijn presentatie continu naïef en argeloos en zorgt begrenzing daarvan onmiddellijk voor weerstand, frustratie en agressie.
De hiervoor genoemde ontwikkelingsstoornissen (ADHD, autismespectrumstoornis en verstandelijke beperking), de persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken, en de door deze stoornissen bestaande kwetsbaarheden waren volgens de opstellers van het rapport ook aanwezig ten tijde van alle ten laste gelegde feiten. De verdachte is slechts in zeer sterk verminderde mate in staat zijn primaire en instinctieve reacties te remmen. Alles overziend concluderen de onderzoekers dat zowel de disfunctionele afstemmingsproblematiek als de agressie- en impulsregulatieproblematiek zeer aanzienlijk doorwerkten in het handelen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde, zodanig dat onderzoekers adviseren de verdachte dit handelen in sterk verminderde mate toe te rekenen (uitgaand van een 5-puntsschaal).
Ter terechtzitting van 10 juni 2024 heeft drs. M. Fluit, psychiater bij het Pieter Baan Centrum, als deskundige in aanvulling op het rapport verklaard – kort gezegd – dat de vastgestelde problematiek te complex is om deze in het kader van TBS met voorwaarden te behandelen en dat TBS met dwangverpleging noodzakelijk is om het gevaar op herhaling te beperken.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies over en legt die ten grondslag aan haar oordeel.
De rechtbank zal de bewezenverklaarde feiten in sterk verminderde mate aan de verdachte toerekenen
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij haar oordeel tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de aard en de ernst van het bewezenverklaarde meegewogen, en gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Op grond daarvan acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden en legt zij aan de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De op te leggen maatregel
De kans op recidive van gewelddadig gedrag, mishandelingen en bedreiging wordt door de deskundigen ‘hoog’ ingeschat. Om die kans te verminderen is volgens de deskundigen behandeling van de stoornissen noodzakelijk. Hoewel de verdachte al geruime tijd binnen een zorgkader wordt begeleid heeft dat niet geleid tot gedragsverandering. Tegelijkertijd is opgetekend dat de problematiek dermate complex is dat het daadwerkelijk terugdringen van de recidive door middel van behandeling een moeilijke opgave zal zijn en een langdurig traject vergt. Het gevaar op recidive is vanwege de problematiek zo groot dat een behandeling in een voorwaardelijk kader, ook als dat TBS met voorwaarden is, vanwege de geringe responsiviteit en het opstandige gedrag, niet aangewezen is. Daar komt bij dat de verdachte zelf niet in staat is een effectieve behandeling in een andere setting dan binnen een hoog beveiligde klinische setting te ondergaan. De deskundigen adviseren om deze redenen TBS met verpleging van overheidswege op te leggen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 25 april 2024. Ook de reclassering schat het recidiverisico in op hoog als niet wordt ingegrepen. Om het recidiverisico te beperken is, ook volgens de reclassering, behandeling nodig. De reclassering heeft zich aangesloten bij de conclusies van de deskundigen van het PBC, voor zover die inhouden dat het hoge recidiverisico en de complexiteit van de problematiek met zich brengen dat slechts behandeling binnen een kader van TBS met dwangverpleging kan leiden tot het terugdringen van het recidiverisico. De reclassering heeft dan ook negatief geadviseerd over TBS met voorwaarden.
De rechtbank concludeert op basis van het rapport van het PBC dat, gelet op de stoornissen bij de verdachte, het risico op terugvallen in gewelddadig gedrag hoog is. Verder neemt de rechtbank de conclusie van de deskundigen over dat een behandeling voor de problematiek van de verdachte noodzakelijk is, om het hoge risico op recidive te verminderen. Gelet op de complexe problematiek van de verdachte en het feit dat behandeling en begeleiding in het verleden niet of nauwelijks effect heeft gehad, is de rechtbank van oordeel dat geen andere maatregel volstaat dan de TBS-maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een TBS-maatregel is voldaan. Er is sprake van een bedreiging, een misdrijf zoals omschreven in artikel 37a, eerste lid, onder 2 van het Wetboek van Strafrecht, en van een poging tot zware mishandeling, een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ten tijde van het begaan van de feiten was er bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Daarnaast is er naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de conclusies van de PBC-rapportage en het reclasseringsrapport, sprake van een hoog recidiverisico op gewelddadig gedragingen, hetgeen maakt dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen vereist dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het hoge recidiverisico, de complexiteit van de problematiek, maar ook het behandel- en begeleidingsverleden van de verdachte en het gebrek aan motivatie van de verdachte om zich aan voorwaarden te houden, maakt dat de oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk is. De verdachte heeft ter zitting op niet mis te verstane wijze aangegeven dat hij niet bereid is mee te werken aan voorwaarden als die ook begeleid wonen inhouden zoals door de reclassering (eerder) is geadviseerd. Uit de rapporten van de psychiater en de reclassering komt bovendien naar voren dat de verdachte niet in staat wordt geacht zich gedurende een langere periode aan een behandeling te conformeren.
De maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt onder meer opgelegd voor een poging tot zware mishandeling en derhalve ter zake van een misdrijf dat gericht was tegen en gevaar veroorzaakte voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.