ECLI:NL:RBDHA:2024:9802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
NL24.19260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.P.E.M. Pover, was niet aanwezig op de zitting op 28 mei 2024, maar zijn gemachtigde heeft later telefonisch contact opgenomen met de rechtbank om te verklaren dat zij vergeten waren zich af te melden.

De rechtbank onderzoekt de argumenten van eiser, die stelt dat hij in Spanje geen opvang heeft gehad en vreest voor indirect refoulement. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat lidstaten het unierecht en de grondrechten respecteren, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Spanje onevenredig hard zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat hij mag worden overgedragen aan Spanje. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.19260
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De gemachtigde heeft na afloop van de zitting naar de rechtbank gebeld, en toegelicht dat hij (met eiser) vergeten was om zich af te melden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een
andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft hierop niet tijdig gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek.
5. Eiser voert aan dat er ten aanzien van Spanje niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser stelt dat hij in Spanje geen opvang heeft genoten, en heeft gemerkt dat de Spaanse autoriteiten volstrekt onverschillig staan tegenover zijn lot. Eiser vreest daarom opnieuw op straat te behandelen en niet goed te worden behandeld. Uit het AIDA-rapport van 29 april 2022 en de aanvullingen daarop, blijkt ook dat de druk op een aantal opvanglocaties is toegenomen. Verder vreest eiser voor indirect refoulement. Een concrete aanwijzing daarvoor (dat hij uitgezet zal worden naar Algerije) is volgens eiser dat hij in Spanje feitelijk geen opvang heeft gehad. Eiser stelt dat, gelet op deze omstandigheden, overdracht ook zou getuigen van onevenredige hardheid als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Spanje, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Spaanse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser daar niet in is geslaagd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 8 juli 2021² geoordeeld dat ten aanzien van Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit heeft de Afdeling in de uitspraak van 24 juli 2023³, nog eens bevestigd. In die uitspraken zijn ook de AIDA-rapporten over Spanje, en het beeld dat daarin wordt geschetst van de druk op opvanglocaties, betrokken. Verder blijkt uit de verklaringen van eiser dat hij – anders dan dat hij nu in beroep stelt - in Spanje juist wel opvang heeft gekregen, maar zelf is weggegaan omdat hij stress kreeg van de bewoners en de problemen die daar heersen. Uit die verklaringen blijkt dat eiser de behandeling door het COA goed vond, en dat hij geen klacht heeft ingediend bij de Spaanse autoriteiten. Daaruit blijkt dus niet dat eiser – zoals hij nu stelt - aan zijn lot is overgelaten in Spanje. Verder heeft Spanje met het (fictieve) claimakkoord gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser niet aannemelijk heet gemaakt dat ten aanzien van hem niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
8. Nu gezien het voorgaande ten aanzien van Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van zijn betoog dat er (bij voorbaat) een risico is op indirect refoulement.⁴
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4 Zie het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 15 april 2024,
9. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft er daartoe terecht op gewezen dat de gestelde omstandigheden afdoende zijn beoordeeld in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 april 2024⁵. Voor zover de gestelde omstandigheden daarbij niet zijn meegewogen heeft de staatssecretaris zich op standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Spanje onevenredig hard is. Dit alleen al vanwege het feit dat eiser zijn stellingen niet heeft onderbouwd en zijn stellingen op punten tegenstrijdig waren. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan Spanje. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
5 ECLI:NLRVS:2024:1778.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt
13 juni 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.