ECLI:NL:RBDHA:2024:9802
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.P.E.M. Pover, was niet aanwezig op de zitting op 28 mei 2024, maar zijn gemachtigde heeft later telefonisch contact opgenomen met de rechtbank om te verklaren dat zij vergeten waren zich af te melden.
De rechtbank onderzoekt de argumenten van eiser, die stelt dat hij in Spanje geen opvang heeft gehad en vreest voor indirect refoulement. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat lidstaten het unierecht en de grondrechten respecteren, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Spanje onevenredig hard zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat hij mag worden overgedragen aan Spanje. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.