In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2024 uitspraak gedaan in het beroep van een Marokkaanse eiser die asiel had aangevraagd. De eiser, geboren in Marokko en van Riffijnse afkomst, had op 11 mei 2024 een asielaanvraag ingediend, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 27 mei 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 12 juni 2024 behandeld. De eiser stelde dat hij vanwege zijn etniciteit en politieke overtuigingen in Marokko gevaar liep, maar de rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij onder de uitzonderingscategorieën viel die Marokko als een onveilig land van herkomst zouden kwalificeren. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd van negatieve aandacht van de Marokkaanse autoriteiten en dat zijn verklaringen inconsistent waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser Nederland moet verlaten en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.