ECLI:NL:RBDHA:2024:9784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
24-12354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake afgeleid verblijfsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek tot proceskostenveroordeling in het kader van bestuursrecht. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. A.H. Hekman, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van een document dat haar afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moest bevestigen. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft op 16 april 2024 het bezwaar alsnog gegrond verklaard. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten als het bestuursorgaan tegemoetkomt aan het beroep. In dit geval is verweerder tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster door het bezwaar gegrond te verklaren.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van € 437,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,5, gezien de eenvoudige aard van de zaak. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is op 18 juni 2024 openbaar gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.12354
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.H. Hekman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Jairam).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van verzoekster, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar gericht tegen de afwijzing van een document waaruit blijkt dat verzoekster een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Op 16 april 2024 heeft verweerder het bezwaar alsnog gegrond verklaard.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft op dit verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster door het bezwaar gegrond te verklaren.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat verzoekster een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een verzoek in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat deze zaak van licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een verzoek tot proceskostenveroordeling, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang beperkt is en de aard van de zaak eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak één categorie lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 juni 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.