ECLI:NL:RBDHA:2024:9783

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
09-052732-23 ONTNEMING
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in zaak van sextortion

In de zaak met parketnummer 09-052732-23 heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure naar aanleiding van een strafzaak tegen de veroordeelde, geboren in 2005. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting gehouden op 16 mei 2024 en de sluiting op 27 mei 2024. De officier van justitie, mr. J. Roosma, heeft een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde te schatten op € 43.697,23, voortkomend uit het medeplegen van sextortion. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de ontneming van dit bedrag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van bewezen verklaarde strafbare feiten, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de exacte bedragen die aan de veroordeelde kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft het verzoek van de officier van justitie om aanhouding en toevoeging van stukken aan het dossier afgewezen, omdat dit verzoek te laat in het proces is gedaan. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 94,60 en de betalingsverplichting vastgesteld op hetzelfde bedrag.

De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij niet in mindering gebracht op het geschatte bedrag, omdat deze nog niet is voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de draagkracht van de veroordeelde niet voldoende onderbouwd is en dat de hoogte van de betalingsverplichting niet onredelijk is. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van kinderrechters en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2024.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-052732-23 (ontneming)
Datum uitspraak: 6 juni 2024
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[de verdachte](hierna: de veroordeelde of: [de verdachte] ),
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats 2] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 16 mei 2024 (inhoudelijke behandeling) en op 27 mei 2024 (sluiting van het onderzoek ter terechtzitting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt dat de officier van justitie mr. J. Roosma op de terechtzitting heeft ingenomen en van hetgeen door de veroordeelde en zijn advocaat mr. J.I. Echteld, advocaat te Gouda, op de terechtzitting naar voren is gebracht.

2.De inhoud van de vordering

De inleidende schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten en vaststellen op een bedrag van € 43.697,23 en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van dat bedrag.

3.De grondslag voor ontneming

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de grondslag voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ligt in het eerste en tweede lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Naast de bewezen verklaarde afdreiging van aangever [naam 1] , rekent de officier van justitie de veroordeelde, [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) de volgende twee voordeelposten toe:
Post A (in het rapport ‘Overig 2’):
Aan het telefoonnummer [telefoonummer] (gelinkt aan [medeverdachte 2] ) stonden dertien rekeningen gekoppeld. Zes van deze rekeningen waren al gekoppeld aan een aangifte, welke al bekend was in dit onderzoek. Vijf van de overige rekeningen zijn opgevraagd en uitgelopen.
Van dit overzicht zijn de bekende binnengekomen tikkie betalingen op de rekeningen van de ‘money mules’ afgetrokken. Ook zijn de betaalde tikkie betalingen van de bekende aangevers van dit overzicht afgetrokken. Er zijn maar vier slachtoffers terug gevonden in het tikkie overzicht of op de rekeningen van de ‘money mules’. In totaal is er op deze vijf rekeningen € 27.612,40 aan geldbedragen binnengekomen. Deze bedragen zijn gezien de omschrijving of naam afkomstig uit sexting. Deze slachtoffers hebben geen aangifte gedaan. Het voordeel voor de verdachten zou € 27.612,40 euro zijn. Gelet op de samenwerking tussen de veroordeelde, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , is het genoten voordeel voor ieder € 9.204,13.
Post B (in het rapport ‘Overig 3’):
Aan de telefoon van de veroordeelde waren 17 rekeningnummers van Bunq gekoppeld. Vijftien rekeningnummers waren op naam gesteld. Dit waren onder andere de namen: [naam 2] . [naam 3] , [naam 2] of [naam 4] . Dertien van deze rekeningen waren gekoppeld aan "iPhone van [medeverdachte 2] " met twaalf verschillende telefoonnummers. In totaal is er € 1.391,26 euro binnengekomen. Gelet op de samenwerking tussen de veroordeelde, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , is het genoten voordeel voor ieder € 463,75.
Ten aanzien van post A en B heeft de officier van justitie een voorwaardelijk aanhoudingsverzoek gedaan. Indien en voor zover de rechtbank van oordeel is dat het onvoldoende aannemelijk is dat de veroordeelde het in die posten genoemde voordeel heeft genoten, omdat de onderliggende gegevens van de banktransacties niet aan het dossier zijn toegevoegd, heeft de officier van justitie verzocht de zaak aan te houden, zodat zij de onderliggende gegevens van de banktransacties – die door de politie zijn onderzocht – aan het dossier kan toevoegen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de grondslag voor de ontneming niet kan liggen in het tweede lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Er bestaan onvoldoende aanwijzingen dat andere strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De veroordeelde is op 6 juni 2024 door deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor het medeplegen van afdreiging.
Uit het onderzoek leidt de rechtbank af dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit bewezen verklaarde strafbare feit. De grondslag voor ontneming van dat voordeel is daarom een veroordeling wegens een strafbaar feiten als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Posten A en B
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel ter hoogte van deze bedragen heeft genoten. De omschrijvingen bij de Tikkie-betalingen (post A) en de tenaamstellingen van de Bunq-rekeningen (post B) doen vermoeden dat deze rekeningen gebruikt zijn voor afdreigen en oplichten, maar het is onvoldoende aannemelijk geworden dat de veroordeelde over alle bedragen van alle rekeningen die gekoppeld zijn aan de telefoon (en telefoonnummer) van [medeverdachte 2] heeft beschikt.
De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek om aanhouding en om het toevoegen van stukken aan het dossier van de officier van justitie af, omdat dit verzoek dermate laat in het proces is gedaan en een dusdanige vertraging op zal leveren, dat dit in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank komt bovendien op grond van de hiervoor weergegeven overweging al tot afwijzing van dit onderdeel van de vordering.

4.De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de vordering gewijzigd in die zin, dat het wederrechtelijk verkregen voordeel (met de posten A en B) wordt geschat op een bedrag van € 9.779,98.
De officier van justitie heeft zich bij de berekening (grotendeels) gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna ook: het rapport), opgemaakt op 2 december 2021. De conclusie van dit rapport is, dat het door de veroordeelde en de mededaders totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 43.697,23 bedraagt. In het rapport is ervan uitgegaan dat aan de veroordeelde een derde van de opbrengst is toegekomen.
De officier van justitie komt op een ander bedrag uit dan het rapport omdat zij bij de berekening uitgaat van een andere toedeling van de opbrengst aan de veroordeelden, waarbij zij uitgaat van de zaken die aan de veroordeelden ten laste zijn gelegd.
Ten aanzien van de aangifte van [naam 1] komt de officier van justitie op een bedrag van
€ 332,10.
De kosten bestaan uit het aanschaffen van een telefoon en worden geschat op € 220,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel (met de posten A en B) daarom moet worden geschat op een bedrag van € 9.779,98.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de veroordeelde heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een lager bedrag moet worden geschat. Er zijn twee telefoons bij de veroordeelde in beslag genomen. Per telefoon moet een bedrag van € 660,00 aan kosten afgetrokken worden.
4.3.
Bewijsmiddelen
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen.
1. De gebruikte bewijsvoering in het vandaag gewezen vonnis van deze rechtbank in de strafzaak tegen de veroordeelde. Deze bewijsvoering neemt de rechtbank hier over en is (voor de leesbaarheid) als
bijlageaan dit vonnis gehecht.
De voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende feiten en omstandigheden ontleent de rechtbank rechtstreeks aan de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen. In de ontnemingszaak verbindt de rechtbank op grond van dezelfde overwegingen dezelfde gevolgtrekkingen aan die bewijsmiddelen als in de strafzaak.
2. Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel dat op 2 december 2021 is opgemaakt, met bijlagen.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, net als de officier van justitie, alleen voordeel uit een aangifte aan de veroordeelde toerekenen als de veroordeelde voor dit feit in de strafzaak ook is veroordeeld. Dit betreft voor de veroordeelde alleen de zaak [naam 1] .
Toerekening
De rechtbank gaat ervanuit dat de veroordeelde, [de verdachte] en [medeverdachte 2] van de strafbare feiten hebben geprofiteerd. Aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt echter geen indicatie te ontlenen voor de verdeling van de opbrengst. Op basis van het dossier lijken de veroordeelden allen verschillende onderdelen van de afdreiging te hebben uitgevoerd, zoals het voeren van gesprekken met potentiële slachtoffers en zich daarbij voordoen als vrouw met wie tegen betaling seksueel contact mogelijk is, het sturen van dreigberichten en betaalverzoeken, het regelen van een bankrekening waarop het geld van de slachtoffers gestort kan worden en het innen van die bedragen. De veroordeelde heeft geen inzicht gegeven in de (onderlinge) verdeling van het behaalde voordeel en ook overigens zijn er geen concrete aanknopingspunten voorhanden voor een afwijkende verdeelsleutel tussen de veroordeelde en zijn mededaders dan op basis van gelijke verdeling. De rechtbank zal daarom bij de zaak [naam 1] , waarvoor ook [medeverdachte 1] is veroordeeld, het totale wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs toerekenen.
Aangever [naam 1]
Aangever [naam 1] heeft in totaal € 629,20 euro aan giftcards gekocht en aan zijn afdreigers afgestaan. De rechtbank rekent dit bedrag pondspondsgewijs toe aan de veroordeelde en aan [de verdachte] , waarna een bedrag van
€ 314,60per veroordeelde overblijft.
Kosten
De rechtbank volgt het rapport en het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van de gemaakte kosten van de veroordeelde. Uit het dossier blijkt dat de kosten die de veroordeelde heeft moeten maken voor het plegen van de delicten bestaan uit de aanschaf van een mobiele telefoon. De rechtbank zal de telefoonkosten ter waarde van € 220,00 in mindering brengen op de vastgestelde opbrengst van € 314,60.
De bij deze berekening gebruikte aantallen en bedragen ontleent de rechtbank aan de inhoud van de genoemde wettige bewijsmiddelen. Redengevend voor deze schatting zijn de daar vermelde feiten, omstandigheden en gevolgtrekkingen.
4.5.
Conclusie schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van
€ 94,60.

5.De vaststelling van de betalingsverplichting

5.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op hetzelfde bedrag als het door de officier van justitie geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, namelijk € 9.779,98.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op een lager bedrag dan het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat rekening moet worden gehouden met de draagkracht van de veroordeelde en de toegewezen vordering van de benadeelde partij.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de aan de benadeelde partij toegekende vordering niet in mindering brengen op het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, omdat deze nog niet is voldaan. De omstandigheid dat de veroordeelde bij oplegging van een ontnemingsmaatregel te maken zou krijgen met meerdere schuldeisers betekent nog niet dat de veroordeelde in een rechtens te respecteren belang wordt getroffen. De veroordeelde kan, als hij de benadeelde partij en/of de Staat ten behoeve van die benadeelde partij (deels) heeft betaald, op grond van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering een onderbouwd verzoek doen tot het verminderen of kwijtschelden van het ontnemingsbedrag. Het opleggen van een ontnemingsmaatregel naast de bestaande (terug)betalingsverplichting dient dan ook als extra stimulans voor de veroordeelde om het voordeel dat hij heeft genoten daadwerkelijk terug te betalen.
Het draagkrachtverweer wordt gepasseerd. Het is niet onderbouwd, en gezien de hoogte van de betalingsverplichting is niet aannemelijk dat de veroordeelde dit bedrag niet zal kunnen betalen.
5.4.
Conclusie vaststelling betalingsverplichting
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de betalingsverplichting vast op een bedrag van
€ 94,60.

6.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank:
wijst het (voorwaardelijke) verzoek van de officier van justitie tot aanhouding en het toevoegen van stukken aan het dossier af;
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 94,60;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 94,60aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 0 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.A. Sturm, kinderrechter, voorzitter,
mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter,
en mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Warners, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2024.
Mr. B. Martinez-Hammer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.