In de zaak met parketnummer 09-052732-23 heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure naar aanleiding van een strafzaak tegen de veroordeelde, geboren in 2005. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting gehouden op 16 mei 2024 en de sluiting op 27 mei 2024. De officier van justitie, mr. J. Roosma, heeft een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde te schatten op € 43.697,23, voortkomend uit het medeplegen van sextortion. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de ontneming van dit bedrag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van bewezen verklaarde strafbare feiten, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de exacte bedragen die aan de veroordeelde kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft het verzoek van de officier van justitie om aanhouding en toevoeging van stukken aan het dossier afgewezen, omdat dit verzoek te laat in het proces is gedaan. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 94,60 en de betalingsverplichting vastgesteld op hetzelfde bedrag.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij niet in mindering gebracht op het geschatte bedrag, omdat deze nog niet is voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de draagkracht van de veroordeelde niet voldoende onderbouwd is en dat de hoogte van de betalingsverplichting niet onredelijk is. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van kinderrechters en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2024.