ECLI:NL:RBDHA:2024:977

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37417 en NL23.37418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en de zorgvuldigheid van het besluit tot overdracht aan Kroatië

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, geboren in 1998 en van Pakistaanse nationaliteit, had op 23 juli 2023 asiel aangevraagd in Nederland. De rechtbank oordeelt dat het besluit van de staatssecretaris niet voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser heeft niet de gelegenheid gehad om zijn bezwaren tegen de overdracht aan Kroatië kenbaar te maken, omdat de staatssecretaris in het aanmeldgehoor alleen vroeg naar bezwaren tegen een overdracht aan Bulgarije. Dit is in strijd met het beleid van de staatssecretaris, dat vereist dat een vreemdeling de kans moet krijgen om bezwaren tegen de overdracht naar het verantwoordelijke land te uiten.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris eiser aanvullend moet horen en een nieuw besluit moet nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bezwaren van eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond. Daarnaast wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de rechtbank in deze uitspraak al op het beroep heeft beslist. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten, die door de staatssecretaris moet worden betaald. De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris in het vervolg zorgvuldig moet handelen en de rechten van de eiser moet respecteren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.37417 (beroep)
NL23.37418 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser], eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van den Hoek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 21 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en [tolk] als tolk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser aanvullend moet horen en daarna opnieuw een besluit moet nemen. Hierna zal de rechtbank toelichten hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Feiten en voorgeschiedenis
3. Eiser is geboren op [datum] 1998 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Eiser heeft op 23 juli 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland, nadat Bulgarije het verzoek had geweigerd, bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard. Gelet hierop stelt verweerder zich op het standpunt dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Eiser is het niet eens met dit besluit van verweerder, en heeft hiertegen beroep ingesteld.
Is het bestreden besluit voldoende zorgvuldig tot stand gekomen?
6. Ten eerste voert eiser aan dat het bestreden besluit van verweerder niet voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Deze beroepsgrond slaagt. Uit het dossier volgt namelijk dat eiser zijn bezwaren tegen een overdracht aan Kroatië niet voldoende kenbaar heeft kunnen maken, terwijl uit het beleid [2] van verweerder volgt dat eiser hiervoor in de gelegenheid moet worden gesteld. Volgens dit beleid nodigt verweerder de vreemdeling uit voor een aanvullend gehoor als de vreemdeling tijdens het eerdere gehoor niet in de gelegenheid is gesteld om eventuele bezwaren naar voren te brengen tegen de overdracht naar het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en stelt verweerder de vreemdeling hiertoe op deze wijze alsnog in staat. In dit geval heeft verweerder eiser slechts gevraagd naar eventuele bezwaren tegen een overdracht naar Bulgarije vanwege het volgende.
6.1 Verweerder ging er tijdens het aanmeldgehoor van uit dat eiser zou worden overgedragen aan Bulgarije, zodat verweerder tijdens dit gehoor heeft gevraagd naar eventuele bezwaren tegen een overdracht aan Bulgarije blijkens kopje 8 in het aanmeldgehoor. Vervolgens heeft verweerder een verzoek ingediend bij Bulgarije en heeft Bulgarije dit verzoek geweigerd. Omdat eiser voorafgaand aan zijn komst in Nederland ook in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, heeft verweerder daarop een verzoek tot terugname bij Kroatië ingediend. Dat verzoek is wel geaccepteerd. Toen heeft verweerder eisers gemachtigde een brief gestuurd over het wijzigen van het claimland en eiser twee weken de tijd gegeven om zijn bezwaren tegen een eventuele overdracht aan Kroatië met zijn advocaat te bespreken en deze schriftelijk bij verweerder in te dienen. Eisers gemachtigde heeft binnen deze termijn om uitstel van deze termijn gevraagd. Dit verzoek heeft verweerder afgewezen en daarbij vermeld dat eiser zijn eventuele bezwaren op het wijzigen van het claimland in de zienswijze kenbaar kan maken. In het bestreden besluit heeft verweerder zich vervolgens op het standpunt gesteld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft nagelaten eiser aanvullend te horen over bezwaren tegen overdracht aan Kroatië en daarmee is afgeweken van het eigen beleid. Een reden heeft verweerder daarvoor niet gegeven. Een aanvullend gehoor was het aangewezen moment geweest voor eiser om te vertellen wat hij in Kroatië heeft meegemaakt. Dit klemt temeer nu eiser in beroep heeft verklaard dat hij niet terug kan naar Kroatië omdat hij daar onmenselijk is behandeld door de Kroatische autoriteiten. Dit heeft eiser ter zitting in persoon toegelicht.
6.2
De stelling van verweerder dat eiser in de zienswijze en in beroep voldoende gelegenheid heeft gekregen om zijn bezwaren alsnog kenbaar te maken, volgt de rechtbank niet. Het gehoor is, zoals ook blijkt uit het beleid van verweerder, hiervoor het aangewezen middel. Verweerder heeft in dit geval onzorgvuldig gehandeld door in afwijking van zijn eigen beleid niet aanvullend te horen en het initiatief tot het kenbaar maken van bezwaren geheel bij eiser te leggen. Bovendien is alleen gelegenheid geboden om dat schriftelijk te doen, zodat de mogelijkheid om door te vragen waar nodig, zoals bij een aanvullend gehoor, ontbreekt.
Conclusie
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid. De overige door eiser aangevoerde beroepsgronden behoeven hierdoor geen bespreking meer. Verweerder dient deze gronden mee te nemen in het nieuw te nemen besluit.

Conclusie en gevolgen

Beroep
8. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. [3] De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening moet houden met deze uitspraak. Dat betekent dat verweerder eiser aanvullend moet horen en eiser daarbij in de gelegenheid moet stellen zijn bezwaren tegen een overdracht aan Kroatië kenbaar te maken.
Voorlopige voorziening
9. De voorzieningenrechter wijst een verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de rechtbank in deze uitspraak op het beroep heeft beslist.
Proceskosten
10. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend, een verzoekschrift heeft ingediend, en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder opeen nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. I.F. Moison, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie hiervoor paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000, en WBV 2020/22.
3.Voluit: Algemene wet bestuursrecht.