ECLI:NL:RBDHA:2024:9736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
NL24.22148 en NL24.25477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrecht met betrekking tot uitzetting en zorgbehoefte van verzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die in detentie zit en geconfronteerd wordt met uitzetting naar Marokko. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder de aanvraag van verzoeker om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zijn vlucht naar Marokko gepland stond op 24 juni 2024. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de belangen van verzoeker zwaarder wegen dan die van de staatssecretaris, vooral gezien de zorgbehoefte van verzoeker en de onduidelijkheid over de zorgvoorzieningen in Marokko. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, waardoor verzoeker in Nederland mag blijven totdat de rechtbank uitspraak doet in zijn beroepszaak op 10 juli 2024. De staatssecretaris is veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22148 en NL24.25477

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Inleiding

Bij besluit van 19 januari 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen en bij besluit van 24 mei 2024 (het bestreden besluit) is hij bij die afwijzing gebleven.
Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening (zaaknummers NL24.22147 en NL24.22148). De zitting in de beroepszaak staat ingepland op 10 juli 2024. Op 20 juni zijn de vluchtgegevens aan verzoeker bekend gemaakt, waaruit is gebleken dat zijn vlucht gepland staat op 24 juni 2024.
Verzoeker heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting en de rechtbank gelet daarop verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer NL24.25477), in die zin dat hij de behandeling van zijn beroep kan afwachten in Nederland en dat hij niet uitgezet zal worden naar Marokko.
In verband met het spoedeisende karakter van dit verzoek om een voorlopige voorziening heeft een openbare behandeling van het verzoek niet plaatsgevonden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, gelet op de op korte termijn geplande uitzetting.
2. De voorzieningenrechter zal het verzoek toewijzen en zij overweegt daartoe het volgende. Dit oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoeker heeft in de gronden tegen de feitelijke uitzetting naar voren gebracht dat de BMA-arts geconcludeerd heeft dat verzoeker niet kan reizen, tenzij een fysieke overdracht is geregeld. Dit betekent dat tijdens de reis een psychiatrisch verpleegkundige hem begeleidt en dat direct na de reis een fysieke overdracht dient plaats te vinden aan de behandelaar ter plekke. Volgens verzoeker heeft de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) niet inzichtelijk gemaakt of bij de uitzetting alle reisvoorwaarden zijn geregeld. Verzoeker geeft aan dat het niet duidelijk is welke behandelaar is geregeld bij aankomst in Marokko en hoe ver dit is van zijn oorspronkelijke woonomgeving. Ook is niet duidelijk hoe kan worden voorzien in thuiszorg en financiering van de benodigde zorg. De overdracht voldoet volgens verzoeker niet aan de voorwaarden van het BMA-advies, waardoor uitzetting leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM en daarom niet plaats mag vinden.
3.1.
Verzoeker wenst daarnaast de behandeling van zijn beroep tegen de afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek af te wachten in Nederland. De gronden gericht tegen die afwijzing zien op de toegankelijkheid van de voor hem benodigde behandeling in Marokko.
4. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift aangevoerd dat uit de vluchtaanzegging blijkt dat de regievoerder aandacht heeft voor de persoonlijke veiligheid van verzoeker. Op 20 juni 2024 is ook een psychiater naar het detentiecentrum gegaan om kennis te maken met verzoeker. Deze psychiater zal mee reizen naar Marokko, waarna verzoeker met zijn medicatie zal worden overgedragen aan een in het verweerschrift genoemde psychiater in Marokko. De staatssecretaris heeft er verder op gewezen dat het BMA niet als reisvoorwaarde heeft gesteld dat thuiszorg en onderdak geregeld dienen te zijn. Aan verzoeker is een extra vertrekondersteuning geboden van in totaal 1200 euro, waarmee hij kan voorzien in zorg, medicatie, huisvesting en re-integratie.
4.1.
De staatssecretaris heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat in het besluit van 24 mei 2024 gemotiveerd is overwogen waarom verzoeker een ingediend beroep en verzoek niet mag afwachten in Nederland. Die redenen zijn gelegen in de bescherming van de openbare orde en nationale veiligheid, nu verzoeker is veroordeeld voor meerdere misdrijven. Daarnaast bestaat volgens de staatssecretaris het gevaar dat de mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst verloren zou gaan, omdat eiser door middel van meerdere aanvragen om uitstel van vertrek uitzetting zou frustreren. De gronden van beroep zijn volgens de staatssecretaris een herhaling van dat wat al in bezwaar naar voren is gebracht. De staatssecretaris verzet zich daarom tegen toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
5. Verzoeker heeft daarop gereageerd en heeft aangegeven dat nog steeds niet duidelijk is of de benodigde behandeling kan worden voortgezet en hoe verzoeker dit dient te financieren. Daarnaast stelt hij dat hij geen onderdak heeft in Tanger, de plaats waar de psycholoog waar hij aan wordt overgedragen praktijk heeft.
6. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Dat betekent dat de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van de voorlopige voorziening, afweegt tegen de belangen van de staatssecretaris die pleiten tegen het treffen daarvan.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat de belangen van verzoeker in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van de staatssecretaris. Gezien het omvangrijke beroep gericht tegen de afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek, kan de voorzieningenrechter op deze korte termijn geen zorgvuldige inhoudelijke beoordeling maken ten aanzien van de vraag of het beroep tegen de weigering hem uitstel van vertrek te verlenen een redelijke kans van slagen heeft. De belangen van verzoeker bij toewijzing van het verzoek zijn erin gelegen dat hij zijn beroep gericht tegen de afwijzing van uitstel van vertrek in Nederland af kan wachten. Dat beroep richt zich onder meer tegen de feitelijke toegankelijkheid van de voor hem noodzakelijke zorg in Marokko en zijn door verzoeker uitgebreid beargumenteerd en deels onderbouwd met stukken. De behandeling van dat beroep zal plaatsvinden op 10 juli aanstaande. De staatssecretaris heeft ten aanzien van zijn belangen gewezen op de geboekte vlucht en de daarbij geregelde reisvoorwaarden. Ook heeft hij in het bestreden besluit gewezen op de door verzoeker begane misdrijven en ingediende aanvragen, waaruit frustratie van uitzetting zou blijken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wegen de door de staatssecretaris genoemde belangen niet zwaarder dan het belang van verzoeker om de hoorzitting op korte termijn, 10 juli aanstaande, alsmede de beoordeling van de rechtbank in zijn beroepsprocedure af te wachten. De staatssecretaris kan de uitzetting ook na behandeling van het beroep inplannen en de omstandigheid dat de staatssecretaris blijkens het verweerschrift wel voldoet aan de reisvoorwaarde van een fysieke overdracht, maakt niet dat verzoeker geen zwaarwegend belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep bij een rechterlijke instantie. Dat verzoeker is veroordeeld voor misdrijven, is voor de rechtbank niet doorslaggevend. Verzoeker zit hiervoor in detentie, waardoor de bescherming van de openbare orde en nationale veiligheid is gewaarborgd. Verder overweegt de rechtbank dat het doen van verschillende vergunningaanvragen, niet voldoende is voor de conclusie dat uitzetting in de toekomst in gevaar zou komen. Voorgaande, in samenhang met de mogelijke onomkeerbare gevolgen bij uitzetting, leidt tot toewijzing van de voorlopige voorziening.
7.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat verzoeker de behandeling van het beroep tegen de afwijzing om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw in Nederland mag afwachten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat verzoeker niet mag worden uitgezet tot de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep tegen de afwijzing om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw;
- veroordeelt de staatssecretaris tot het betalen van de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875,-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.