ECLI:NL:RBDHA:2024:9730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
C/09/664122 / JE RK 24-619
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleegzorgsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2014. De minderjarige, aangeduid als [minderjarige], is sinds 2022 onder toezicht gesteld en verblijft in een pleegzorgsituatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige in haar vroege jeugd te maken heeft gehad met verwaarlozing en huiselijk geweld, wat heeft geleid tot een verhoogde behoefte aan emotionele en pedagogische ondersteuning. De vader van de minderjarige heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, maar niet tegen de ondertoezichtstelling. Hij heeft aangegeven dat hij bereid is om samen te werken aan een co-ouderschap, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de communicatie en samenwerking met de pleegouders en de jeugdbescherming. De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat er nog onvoldoende zicht is op het perspectief van de minderjarige en dat nader onderzoek noodzakelijk is. Daarom is de ondertoezichtstelling verlengd tot 14 mei 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 14 november 2024. De rechtbank heeft benadrukt dat goede communicatie en vertrouwen tussen alle betrokken partijen essentieel zijn voor het welzijn van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/664122 / JE RK 24-619
Datum uitspraak: 31 mei 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M.M. van Wijk te Delft,
[naam 1]en
[naam 2],
wonende in [woonplaats]
zijnde de oom en tante moederszijde.
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 13 mei 2024 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 11 juni 2024 en is de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van [minderjarige] verlengd tot 11 juni 2024. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 6 mei 2024 als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek;
  • de beschikking van 13 mei 2024;
  • het e-mailbericht van de zijde van de advocaat van de vader met bijlagen van 30 mei 2024;
  • de brief die de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd;
- de pleitaantekeningen die de advocaat van de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd.
1.3.
Op 31 mei 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- [naam 3] en [naam 4] namens de GI;
- de pleegouders, bijgestaan door een tolk.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van 13 mei 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. [minderjarige] is in haar vroege jeugd door haar opvoeders niet voorzien in haar basisbehoeften en heeft geen basisveiligheid gekend. Er was sprake van pedagogische verwaarlozing en ze is getuige geweest van huiselijk geweld. Door het overlijden van de moeder en het vertrek van haar halfzusje naar Spanje, kent [minderjarige] al veel verlieservaringen. Hierdoor vragen de ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige] om een trauma-sensitieve opvoeding.
Er bestaan zorgen over de emotionele bescherming, steun en begrip van de vader richting [minderjarige] . De vader kan onvoldoende aansluiten bij de emoties van [minderjarige] . Ook kan de vader belangrijke personen in het leven van [minderjarige] , zoals het pleeggezin, niet goed toelaten. In augustus 2023 is de vader aangemeld bij Middin voor opvoedondersteuning. Middin is uiteindelijk niet gestart vanwege verschillende redenen van praktische aard. Hierdoor is niet gewerkt aan de doelen. De vader staat nu op de wachtlijst van Kracht.
Hiernaast verkeert [minderjarige] in een loyaliteitsconflict. De vader kan het verleden niet los laten waardoor [minderjarige] het gevoel krijgt dat er spanningen zijn tussen de vader en de pleegouders. Hierdoor zit ze klem tussen haar opvoeders. De vader reageerde niet op uitnodigingen van ‘Ouderschap en Scheiden’, waardoor niet gewerkt kon worden aan gedeeld ouderschap. Uiteindelijk is de vader toch akkoord gegaan en hebben in februari 2024 de eerste gesprekken plaatsgevonden. Tijdens de laatste gesprekken (met vader, pleegouders en grootouders) zijn er uitspraken gedaan die voor veel spanningen en emoties hebben gezorgd. Het is onduidelijk hoe het traject verder vormgegeven gaat worden, maar de indruk bestaat dat het contact tussen de vader en de pleegmoeder beter verloopt.
In november 2022 is een opvoedvisie vastgesteld waarin werd gesproken over een co-ouderschapsvorm tussen de vader en de pleegouders. Dit is niet tot stand gekomen. Het perspectief wordt niet door de vader ondersteund. Verder toont de vader weinig initiatief waardoor er sprake is van stagnatie. De vader is inmiddels aangemeld voor de beoordelingsboog bij Jeugdformaat.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de vader is geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. Wel voert de vader verweer tegen de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing en verzoekt hij de machtiging toe te wijzen voor maximaal een half jaar met de opdracht aan de GI om toe te werken naar een plaatsing van [minderjarige] bij hem als gezaghebbend ouder. Hij onderbouwt het standpunt als volgt.
De vader is destijds vrijwillig akkoord gegaan met een tijdelijk verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders. Dit tijdelijke verblijf duurt inmiddels al twee jaar. De vader doet zijn uiterste best om aan alles wat van hem wordt verwacht door de jeugdbeschermer te voldoen. Hij heeft het traject bij De Waag afgerond en hij neemt deel aan het traject Ouderschap bij Scheiding. Het beeld dat hij uit contact zou gaan als het gaat om het inzetten van hulpverlening klopt niet. De vader erkent dat hij een een-op-een contact met de jeugdbeschermer uit de weg gaat, maar dit is omdat hij het gevoel heeft dat iedere keer als hij zonder ondersteuning contact heeft, zijn woorden verkeerd worden uitgelegd of verdraaid met voor hem negatieve gevolgen.
Het is voor de vader onbegrijpelijk dat niet vanaf het begin is uitgegaan van het uitgangspunt dat een kind bij de gezaghebbende ouder woont. De GI voert als reden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aan dat er nog doelen zijn waaraan gewerkt moet worden. Niet wordt onderbouwd waarom aan die doelen niet gewerkt zou kunnen worden als de machtiging tot uithuisplaatsing wordt beëindigd en [minderjarige] bij de vader gaat wonen. Er is immers nog een ondertoezichtstelling.
Voorts stelt de vader dat te snel is geoordeeld dat een co-ouderschap met de pleegouders het hoogst haalbare zou zijn. De vader heeft alles op orde, heeft een inkomen, een eigen huis, geen verslavingsproblematiek, geen schulden en is nooit in aanraking geweest met justitie. Daar wordt aan voorbij gegaan. De relatie met zijn tweede partner is beëindigd waardoor daar geen zorgen meer over zijn. Ook wordt voorbij gegaan aan de onduidelijke familierelatie van [minderjarige] met de pleegouders en aan het feit dat de pleegvader zomaar twee jaar uit beeld is verdwenen zonder goede verklaring.
De vader wil er ook nadrukkelijk op wijzen dat hij [minderjarige] ieder weekend en iedere woensdag ziet. [minderjarige] geeft vaak aan bij hem te willen blijven, dat zij in het grote gezin van de pleegouders wordt gepest en zij zich daar niet thuis voelt. Het is voor de vader onduidelijk in hoeverre de jeugdbeschermer deze wensen van [minderjarige] kent en meeweegt.
Ten slotte merkt de vader op dat als hij en de moeder nog samen een gezin hadden gevormd op het moment dat de moeder overleed, [minderjarige] vanzelf bij hem was achtergebleven. Dan waren er geen vraagtekens gezet bij zijn opvoedcapaciteiten, tenzij er vanuit school of huisarts zorgen waren gemeld. Enkel vanwege het overlijden van de moeder en de betrokkenheid van de jeugdbescherming omdat de ouders uit elkaar waren, is er ook bemoeienis gekomen ten aanzien van de mogelijkheden van de vader om [minderjarige] op te voeden. De vader ervaart dat hij onder een vergrootglas wordt gelegd ten koste van [minderjarige] .
4.2.
Ter zitting hebben de pleegouders het volgende naar voren gebracht. De pleegvader stelt dat hij inderdaad een tijd fysiek niet in Nederland is geweest, maar wel altijd het contact met het gezin heeft onderhouden. Verder zetten de pleegouders zich in voor de hulpverlening en doen zij hun best. Dat gaat soms goed, maar soms ook niet. Daarnaast merken de pleegouders dat [minderjarige] profiteert van de hulpverlening. Vanwege het verlies van haar moeder heeft [minderjarige] fysieke en emotionele steun nodig. Als aan de voorwaarden wordt voldaan, staat een terugkeer van [minderjarige] naar de vader open. De pleegouders merken dat de vader soms afspraken niet nakomt.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van [minderjarige] (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
5.2.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De Raad stelt in het advies van 6 mei 2024 dat een nader onderzoek naar het perspectief van [minderjarige] gewenst is nu de mening van de vader en de mening van de GI hieromtrent uiteenlopen. De rechtbank is het eens met de Raad dat nader onderzoek nodig is. Inmiddels heeft de GI de vader aangemeld voor een beoordelingsboog van Jeugdformaat zodat onderzoek gedaan kan worden naar het perspectief van [minderjarige] .
Nu het perspectief van [minderjarige] nog niet duidelijk is, is de rechtbank van oordeel dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd dienen te worden. [minderjarige] heeft een belast verleden waarbij ze te maken heeft gehad met verwaarlozing, huiselijk geweld en het verlies van haar moeder. [minderjarige] heeft hierdoor een bovengemiddelde opvoedingsbehoefte die specifieke vaardigheden van haar opvoeders vraagt. Op dit moment is nog onvoldoende zicht op of de vader over vaardigheden beschikt om aan te sluiten op wat [minderjarige] nodig heeft. Vanwege verschillende factoren is de hulpverlening voor de vader hiervoor nog niet gestart en staat de vader op de wachtlijst voor Kracht. Daarnaast verkeert [minderjarige] in een loyaliteitsconflict omdat de communicatie tussen de vader en de pleegouders spanningsvol is en er geen vertrouwen tussen hen bestaat. De rechtbank benadrukt het belang van goede communicatie en vertrouwen zowel tussen de vader en de pleegouders als tussen de vader en de jeugdbeschermer. Het is in het belang van [minderjarige] dat iedereen zich inzet om elkaar te begrijpen en de rol te vervullen die zij hebben.
5.3.
De rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW). De machtiging tot uithuisplaatsing zal worden verlengd voor de duur van zes maanden en voor het overige worden aangehouden, nu de uitkomst van de beoordelingsboog binnen een half jaar wordt verwacht. Op een volgende zitting bij de meervoudige kamer kunnen de uitkomsten van dit perspectiefonderzoek besproken worden en een beslissing ten aanzien van het perspectief plaatsvinden, voor zover hierover tussen partijen verschil van inzicht bestaat.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 14 mei 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 14 november 2024;
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting
bij de meervoudige kamer, gelegen voor 14 november 2024, tegen welke zitting de GI, de vader, zijn advocaat en de pleegouders dienen te worden opgeroepen;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024 door mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, mr. H.M. Boone en mr. K.A.M. van der Zon, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. R. Muller als griffier, en op schrift gesteld op 17 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.