ECLI:NL:RBDHA:2024:9692
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet met betrekking tot cocaïne en brandstichting
Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die werd beschuldigd van verschillende voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet en brandstichting. De verdachte had een magnetron geleverd die gebruikt was voor het verwerken van cocaïne, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat hij op de hoogte was van het doel waarvoor de magnetron werd gebruikt. De rechtbank heeft het bewijs dat de verdachte op 29 april 2022 brand heeft gesticht in een woning in Boskoop als onvoldoende beoordeeld. Evenzo was er onvoldoende bewijs dat hij op die datum opzettelijk middelen als bedoeld in de Opiumwet aanwezig had. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij wist of moest vermoeden dat de magnetron voor druggerelateerde activiteiten zou worden gebruikt.
De officier van justitie had vrijspraak van de brandstichting en de aanwezigheid van cocaïne gevorderd, terwijl de verdediging ook vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in de woning was op de dag van de brand en dat de aangetroffen voorwerpen in de woning niet konden worden gelinkt aan de verdachte op het moment van de feiten. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de brandstichting die de basis vormde voor de schadeclaim. De rechtbank heeft de in beslag genomen auto onttrokken aan het verkeer, maar de overige voorwerpen aan de verdachte teruggegeven.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft de toepasselijke wetsartikelen uit het Wetboek van Strafrecht toegepast, zoals deze ten tijde van de uitspraak golden.