ECLI:NL:RBDHA:2024:9692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
09/124947-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet met betrekking tot cocaïne en brandstichting

Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die werd beschuldigd van verschillende voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet en brandstichting. De verdachte had een magnetron geleverd die gebruikt was voor het verwerken van cocaïne, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat hij op de hoogte was van het doel waarvoor de magnetron werd gebruikt. De rechtbank heeft het bewijs dat de verdachte op 29 april 2022 brand heeft gesticht in een woning in Boskoop als onvoldoende beoordeeld. Evenzo was er onvoldoende bewijs dat hij op die datum opzettelijk middelen als bedoeld in de Opiumwet aanwezig had. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij wist of moest vermoeden dat de magnetron voor druggerelateerde activiteiten zou worden gebruikt.

De officier van justitie had vrijspraak van de brandstichting en de aanwezigheid van cocaïne gevorderd, terwijl de verdediging ook vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in de woning was op de dag van de brand en dat de aangetroffen voorwerpen in de woning niet konden worden gelinkt aan de verdachte op het moment van de feiten. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de brandstichting die de basis vormde voor de schadeclaim. De rechtbank heeft de in beslag genomen auto onttrokken aan het verkeer, maar de overige voorwerpen aan de verdachte teruggegeven.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft de toepasselijke wetsartikelen uit het Wetboek van Strafrecht toegepast, zoals deze ten tijde van de uitspraak golden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/124947-22
Datum uitspraak: 18 juni 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] te ( [postcode] ) [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 4 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A. Wijburg naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 4 juni 2024 – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 april 2022 te Boskoop tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan de woning [adres 2] door open vuur en/of (een) vonk(en) en/of (grote) hitte in aanraking te brengen met aceton en/of aceton-dampen terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de omliggende (flat)woningen en/of overige delen van het appartementencomplex, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te weten de omwonenden te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 april 2022 te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam open vuur en/of (een) vonk(en) en/of (grote) hitte in aanraking heeft gebracht met aceton en/of aceton-dampen, ten gevolge waarvan het aan zijn en/of zijn mededaders schuld te wijten is geweest, dat de woning en/of inboedel van [adres 2] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor de omliggende (flat)woningen en/of overige delen van het appartementencomplex, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de omwonenden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de omwonenden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond;
2.
hij één of meerdere malen op of omstreeks in de periode 29 april 2022 tot en met 18 april 2023 te Boskoop en/of te Leiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine, zijnde cocaïne en/of amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een (grote) hoeveelheid verpakkingsmaterialen en/of seals en/of
- een hoeveelheid weegschalen (met restanten van vermoedelijk cocaïne) en/of
- een hoeveelheid magnetrons en/of
- een hoeveelheid föhns en/of
- een hoeveelheid persmallen en/of
- een hoeveelheid sealmachines en/of
- een hoeveelheid stempels en/of
- een kookplaat en/of
- een hoeveelheid versnijdingsmiddel, te weten inositol en/of
- een (grote) hoeveelheid bewerkingsmiddel, te weten aceton,
- een auto (met kenteken [kenteken] ) met een ingebouwde verborgen ruimte, en/of
- een of meerdere simkaarten, en/of
- een of meerdere Google Pixel telefoons, en/of
- een hoeveelheid lege ponypacks, en/of
- een of meerdere GPS trackers, en/of
- een schrift met een boekhouding van druggerelateerde activiteiten, en/of
- een contant geldbedrag van EUR 1050,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij op of omstreeks 29 april 2022 te Boskoop tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 13,26 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 102 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 0,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde. Hij heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
3.3.
Vrijspraak
Het onder 1 en 3 ten laste gelegde
De rechtbank is, in overeenstemming met de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen vaststellen dat de verdachte op 29 april 2022 brand heeft gesticht of laten ontstaan in de woning aan de [adres 2] te [plaats] . Evenmin bevat het dossier voldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat de verdachte daar op die dag opzettelijk middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I aanwezig heeft gehad. Om die reden zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder 1 en 3 ten laste gelegde.
Het onder 2 ten laste gelegde
Met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 29 april 2022 een magnetron heeft gekocht voor [naam 1] , die hij in zijn auto naar de woning aan de [adres 2] in [plaats] heeft gebracht en daar aan de deur aan [naam 1] heeft overhandigd. Die magnetron is diezelfde dag door de politie aangetroffen in die woning, waar de magnetron kennelijk was gebruikt bij het proces van het verwerken of bewerken van cocaïne. De verdachte heeft verklaard niet te hebben geweten dat de magnetron voor dat doeleinde zou worden gebruikt. Ook heeft hij verklaard dat hij de woning op 29 april 2022 niet heeft betreden. De dag daarvoor was hij daar wel, maar toen zag hij daar niets wat met cocaïne te maken had, aldus de verdachte. De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte in de woning was op 29 april 2022. Weliswaar is zijn DNA op een rietje in de woning aangetroffen, maar dat kan daar ook op een eerder moment zijn gekomen. Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat de cocaïnegerelateerde voorwerpen in de woning daar al vóór 29 april 2022 aanwezig waren. Dat betekent dat van alle voorwerpen die op 29 april 2022 in die woning zijn aangetroffen en in de tenlastelegging zijn opgenomen, de rechtbank alleen bewezen acht dat de verdachte de magnetron voorhanden heeft gehad. Hoewel de rechtbank de verklaring van de verdachte over de aankoop van de magnetron merkwaardig vindt, kan zij niet vast stellen dat de verdachte wist of moest vermoeden dat de magnetron voor druggerelateerde activiteiten gebruikt zou gaan worden.
Ongeveer een jaar later, op 4 april 2023, is de woning van de verdachte doorzocht. Hier werden onder meer lege ponypacks, GPS-trackers en een schrift aangetroffen. Het schrift bevatte getallen met daarbij aantekeningen als ‘cash’ en ‘pof’. Volgens de politie ging het om een boekhouding van druggerelateerde activiteiten. Op 18 april 2023 is de auto van de verdachte in beslag genomen. In de auto bleek een verborgen ruimte te zijn aangebracht, waarin werd aangetroffen een zakje wit poeder dat positief testte op cocaïne. De rechtbank is van oordeel dat deze voorwerpen, zeker als zij in samenhang worden bezien, onmiskenbaar bestemd zijn voor de handel in harddrugs. Dat de verdachte in april 2023 dergelijke voorwerpen voorhanden had, zegt echter niets over zijn wetenschap op 29 april 2022. Dat de auto waarin de verborgen ruimte werd aangetroffen dezelfde was als waarin de verdachte de magnetron had vervoerd, maakt dat niet anders. Niet kan worden vastgesteld dat die ruimte zich daarin op 29 april 2022 ook al bevond.
Daarmee acht de rechtbank dus niet bewezen dat de verdachte op 29 april 2022 voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet heeft gepleegd. Op zich acht de rechtbank wel voldoende bewijs aanwezig dat de verdachte in de periode van 4 tot en met 18 april 2023 dergelijke voorbereidingshandelingen heeft gepleegd. Toch leidt dat niet tot een bewezenverklaring, gelet op het volgende.
Door wijziging van de tenlastelegging is de ten laste gelegde periode verruimd van “op of omstreeks 29 april 2022” naar “in de periode van 29 april 2022 tot en met 18 april 2023”. Ook zijn er meerdere gedachtestreepjes aan de tenlastelegging toegevoegd, waarin de voorwerpen zijn vermeld die tussen 4 en 18 april 2023 zijn aangetroffen. De officier van justitie heeft toegelicht dat hij met deze wijziging tot uitdrukking wil brengen dat het oorspronkelijk ten laste gelegde feit een “voortdurend delict” betreft. Onder die premisse heeft de rechtbank de wijziging toegestaan. Dat betekent dat de aan de tenlastelegging toegevoegde voorwerpen kennelijk in verband moeten worden gezien met de oorspronkelijk vermelde, op 29 april 2022 aangetroffen, voorwerpen. Een andere lezing, namelijk dat het voorhanden hebben van de later toegevoegde voorwerpen (ook) als zelfstandig strafbaar feit kan worden gezien, had immers het uitbrengen van een parallelle dagvaarding gevergd. Nu de rechtbank niet bewezen acht dat de verdachte op 29 april 2022 voorbereidings-handelingen heeft gepleegd, kan er geen sprake zijn van een tot april 2023 voortdurend delict. Het alleen bewezen verklaren van het plegen van voorbereidingshandelingen in de periode van 4 tot 18 april 2023, zou neerkomen op het verlaten van de grondslag van de tenlastelegging. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.

4.De vordering van de benadeelde partij

4.1.
De vordering
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 18.311,48, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde brandstichting, die de grondslag vormt voor de aansprakelijkstelling van de verdachte voor de schade die de benadeelde partij stelt te hebben geleden, zal de rechtbank haar niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij zal worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke de rechtbank begroot op nihil.

5.De in beslag genomen voorwerpen

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen Piaggio snorfiets aan de verdachte als beslagene moet worden teruggegeven. Met betrekking tot het in beslag genomen geldbedrag van € 1.040,00, de drie Google Pixel telefoons en de elf simkaarten heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat die verbeurd moeten worden verklaard. Met betrekking tot de in beslag genomen personenauto van het merk Kia heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat die moet worden onttrokken aan het verkeer.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat alle in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte moeten worden teruggegeven.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de Kia personenauto onttrekken aan het verkeer. Die behoort immers toe aan de verdachte en de rechtbank heeft vastgesteld dat daarmee een strafbaar feit is begaan, namelijk voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met het algemeen belang vanwege de daarin aangebrachte verborgen ruimte. Van de overige in beslag genomen voorwerpen is niet gebleken dat zij in verband staan tot enig strafbaar feit, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan niet in strijd is met de wet of het algemeen belang. De rechtbank zal van die voorwerpen de teruggave gelasten aan de verdachte als beslagene.

6.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

7.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil;
onttrekt het volgende in beslag genomen voorwerp aan het verkeer:
- Kia personenauto (2022122534-G2711170);
gelast de teruggave aan de verdachte als beslagene van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- Piaggio snorfiets (2023150156-G2535231);
- een geldbedrag van € 1.040,00 (2022122534-G2948035);
- drie Google Pixel telefoons en elf simkaarten (2022122534-G2711170).
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. I.C. Kranenburg, rechter,
mr. M.H.J. Doornink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2024.