ECLI:NL:RBDHA:2024:9682
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en tijdige besluitvorming
In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Eritrese nationaliteit, op 14 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 15 september 2023 aan eiser meegedeeld dat hij in de nationale procedure wordt opgenomen, omdat hij niet tijdig is overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten in het kader van de Dublinverordening. Eiser heeft de staatssecretaris op 18 februari 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag en heeft op 10 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Tevens is in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaald dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling.
De rechtbank stelt vast dat de aanvraag op 14 november 2022 is ingediend en dat de beslistermijn op 15 september 2023 is gestart, toen Nederland verantwoordelijk werd voor de asielaanvraag. Aangezien de ingebrekestelling op 18 februari 2024 is gedaan, was de beslistermijn op dat moment nog niet verstreken. Dit betekent dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend en het beroep niet voldoet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.