ECLI:NL:RBDHA:2024:968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
09/048883-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en verkrachting door het toedienen van verdovende middelen aan het slachtoffer

Op 16 en 17 februari 2023 heeft de verdachte heimelijk de woning van het slachtoffer betreden en een mengsel van GHB, MDMA en ketamine in een beker van het slachtoffer gedaan, terwijl hij wist dat zij dagelijks uit deze beker dronk en medicatie gebruikte vanwege haar gezondheidsproblemen. De verdachte had de intentie dat het slachtoffer weer verliefd op hem zou worden en zij weer seksuele gemeenschap zouden hebben. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan vier strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en poging tot verkrachting. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 78 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een meldplicht bij de reclassering voor 1 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het wederrechtelijk binnendringen in de woning van het slachtoffer en het toedienen van stoffen die de gezondheid van het slachtoffer in gevaar konden brengen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/048883-23
Datum uitspraak: 30 januari 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
[BRP-adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 16 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.M. Kooij naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 december 2022 tot
en met 17 februari 2023 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (meermalen) een giftige en/of dodelijke hoeveelheid vloeistof, althans een vloeistof met een giftige en/of dodelijke hoeveelheid van stoffen in een glas met water te doen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 17 februari 2023 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging
met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van
een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , een mengsel bestaande uit GHB
en/of MDMA en/of Ketamine, althans enige drugs en/of medicijn, in het drinken
van [slachtoffer] te gooien om haar zo te drogeren dat ze seksuele handelingen zou
dulden en/of verrichten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 februari 2023
en/of 17 februari 2023 te Leiden ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de
wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te
weten verkrachting (als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen,
te weten een mengsel bestaande uit GHB en/of MDMA en/of Ketamine, althans
enige drugs en/of medicijn, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft
verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden
heeft gehad;
4
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 december 2022 tot
en met 17 februari 2023 te Leiden in de woning, het besloten lokaal en/of het
[besloten erf] bij een ander, te weten bij [slachtoffer] , althans bij een ander
of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich met betrekking tot de bewijsvraag aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023049665, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 179).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 16 februari 2023, voor zover inhoudende (p. 57, 59 en 60):
Plaats delict: Leiden
Ik had sinds 1982 een relatie met [verdachte] . Ik zal hem vanaf nu verder 'mijn ex' noemen.
Op 16 februari 2023 kreeg ik een berichtje op mijn telefoon. Volgens dit bericht was er, door de camera op de koelkast, beweging gedetecteerd in mijn woning.
Vervolgens zag ik, via mijn telefoon, mijn ex in de woning lopen. Ik drukte direct op een toets op mijn telefoon, waardoor de camera de beelden bewaart.
Kort samengevat zie je op de beelden dat mijn ex door mijn woning loopt, hij met het pipetje een vloeistof uit een potje haalt, hij vervolgens naar de eettafel in de woonkamer loopt, hij mijn eerder besproken beker pakt, hij met een pipetje iets in de beker stopt.
Ik heb COPD stage gold 4. Ik gebruik medicatie. Mijn ex weet dat ik medicijnen gebruik.
Mijn ex is door mij verteld, dat hij, na het inleveren van de sleutel, niet in mijn woning meer mocht komen.
Ik geef u de beker, met daarin nog het water. Dit kunt u onderzoeken.
2. Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangeefster [slachtoffer] , opgemaakt op 17 februari 2023, voor zover inhoudende (p. 62, 63):
Op 17 februari 2023 verhoorden wij [slachtoffer] .
V: U verklaarde dat uw ex vanochtend weer in uw woning aanwezig was. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Ik kreeg een melding op mijn telefoon dat er beweging was in mijn
woning. Ik kijk er zelf niet naar omdat ik het erg moeilijk vind. Mijn [zwager] die kijkt hier naar voor mij.
3. Het geschrift, te weten het rapport van het Nederlandse Forensische Instituut, opgemaakt op 2 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 172, 174):
Vloeistof afkomstig uit drinkbeker.
In de vloeistof zijn de verdovende middelen GHB, ketamine en MDMA aangetoond.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 februari 2023, voor zover inhoudende (p. 73, 74, 76, 79):
Ik, verbalisant, was belast met het uitkijken van de aangeleverde beelden van [slachtoffer] .
Bestand: film mar
Datum: 16-02-2023
Zie je dat er een man de woonkamer in komt lopen.
Zie je dat de man het spuitje naar de beker brengt. En een drukkende beweging met zijn duim maakt. Daarna schud hij het spuit nog heen en weer boven de beker.
lk heb een foto van [verdachte] naast de beelden gelegd van de man in de woning van het slachtoffer. Als ik de beelden zo bekijk, zie ik gelijkenissen.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 februari 2023, voor zover inhoudende (p. 80, 82, 83):
Bestand: mar film 17-02-2023
Datum: 17-02-2023
Zie je dat er een man de woonkamer in komt lopen.
Ik herken op de beelden dezelfde man.
Hij heeft een spuit in zijn rechter hand. Je kan goed zien dat er vloeistof in de spuit zit. Hij loopt met de spuit in zijn hand naar de hoek waar de beker stond.
6. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 18 februari 2023, voor zover inhoudende (p. 45, 48, 51, 52, 53):
V = Verdachte
P1 = verhoorder
V: Kijk, ik had een huissleutel van haar en een reserve. Ik heb er maar 1 teruggegeven en 1 gehouden. Ik kon daarmee in haar huis komen. Twee weken terug was ik in Amsterdam met mijn broertje in een café. We praatten met een man en die gaf mij een flesje, een soort lustmiddel. Ik dacht eerst dat het GHB was, ik heb er geen verstand van, ik heb een paar druppels in haar beker water gegooid afgelopen vrijdag (
de rechtbank begrijpt: 17 februari 2023). Ik dacht als ik terug ben dan heeft zij het op en kunnen we vrijen.
P1: Dus je liep naar binnen met dat potje wat je twee weken geleden hebt gehad en dat spuit je?
V: Ja.
P1: En waar heb je dat in gespoten?
V: In haar bekertje. Kijk zolang ik bij haar kom had ze altijd een bekertje water staan en daar nam ze altijd slokjes van.
P1: Wat was u plan erna?
V: Ik dacht als het werkt dan kunnen we met elkaar vrijen.
P1: Wist u de werking van dit spul?
V: Nee.
P1: Eigenlijk wist u niet wat het was? Of wat het deed?
V: Nee, eigenlijk niet alleen dat het een lust middel was of oppeppend middel.
P1: Hoe is [slachtoffer] (
de rechtbank begrijpt: het slachtoffer) haar gezondheid?
V: Ze heeft 34% longfunctie, reuma in haar handen en COPD patiënt al heel lang.
P1: Slikt ze medicatie ervoor?
V: Volgens mij wel.
P1: Hoe weet u dan wat de goede hoeveelheid was?
V: Dat weet ik niet, ook niet gevraagd.
P1: Ik geeft u nog een kans om te vertellen wat er donderdag was gebeurd.
V: Ja donderdag ook, dat was ik vergeten te vertellen, ik was er even binnen.
V: Twee keer een klein beetje ongeveer 1 mm per keer gespoten.
7. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 januari 2024, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik de huissleutel van het slachtoffer moest inleveren en het klopt dat ik een extra sleutel had waar het slachtoffer niet vanaf wist. Het klopt dat ik op 16 en 17 februari 2023 de woning van het slachtoffer heb betreden. Het klopt dat ik toen een vloeibare substantie, die ik had gekregen van een man in een café, in een beker van het slachtoffer heb gedaan. Ik wist dat het slachtoffer die beker dagelijks gebruikte voor het innemen van haar medicatie.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Niet in geschil is dat de verdachte op 16 en 17 februari 2023 de woning van het slachtoffer heeft betreden en een mengsel van GHB, MDMA en ketamine in de beker van het slachtoffer heeft gedaan. De vraag doet zich voor of de gedragingen van de verdachte de ten laste gelegde feiten oplevert.
Feit 1
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte geen enkel opzet had op het toebrengen van letsel aan het slachtoffer. Voorts heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de hoeveelheid GHB, MDMA en ketamine, die de verdachte in de beker van het slachtoffer heeft gedaan, zodanig klein was dat het risico op letsel verwaarloosbaar was en dat het Nederlands Forensische Instituut (hierna: NFI) heeft geconcludeerd dat inname van deze hoeveelheid weinig tot geen significante effecten veroorzaakt bij een volwassen persoon. Tot slot heeft de raadsvrouw bepleit dat, als de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt van een poging tot zware mishandeling, de ten laste gelegde periode te ruim is, omdat enkel bewijsbaar is dat de verdachte het mengsel op 16 en 17 februari 2023 in de beker heeft gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, opzet in onvoorwaardelijke vorm niet bewezen kan worden. Daarvoor zou vereist zijn dat de verdachte met zijn handelen daadwerkelijk de intentie heeft gehad om aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarvan is onvoldoende gebleken.
De vraag die dan voorligt, is of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg, in dit geval het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, zal intreden en deze kans bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt voorop dat het toedienen van de stoffen die zich bevonden in het betreffende mengsel – GHB, MDMA en ketamine – kunnen resulteren in een staat van bewusteloosheid of onmacht en dat uit de jurisprudentie volgt dat dit onder omstandigheden kan worden aangemerkt als opzettelijke benadeling van de gezondheid. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen wanneer zij het middel zou innemen, gelet op haar gezondheidsproblematiek en het daarmee samenhangende medicijngebruik. Aangezien de verdachte hiervan op de hoogte was, heeft hij deze aanmerkelijke kans op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bewust aanvaard door het mengsel te gieten in de beker waaruit zij dagelijks dronk.
Dat de hoeveelheid GHB, MDMA en ketamine die de verdachte in de beker van het slachtoffer heeft gedaan, zodanig klein was dat het risico op letsel verwaarloosbaar was, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De door de verdachte gedane poging kan daarmee namelijk op zijn hoogst als relatief ondeugdelijk worden aangemerkt. Immers, het was de bedoeling van de verdachte dat het slachtoffer zóveel van het middel zou binnenkrijgen, dat zij gemeenschap met hem zou willen hebben. Om dat doel te kunnen bereiken, heeft hij kennelijk te weinig van het middel in de beker gedaan. Niet om te voorkomen dat het slachtoffer letsel zou oplopen, maar simpelweg omdat hij niet wist hoe hij het middel moest doseren. Dat de hoeveelheid van het door de verdachte in de beker gedane mengsel van GHB, MDMA en ketamine onvoldoende was om de gezondheid van het slachtoffer te kunnen schaden (maar dus ook onvoldoende om het door hem beoogde effect bij het slachtoffer te bewerkstelligen), pleit de verdachte dus niet vrij van het aan hem tenlastegelegde.
Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, zodat de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend is bewezen.
Voor wat betreft de pleegperiode is de rechtbank evenals de raadsvrouw van oordeel dat enkel bewijsbaar is dat de verdachte het mengsel op 16 en 17 februari 2023 in de beker van het slachtoffer heeft gedaan.
Feit 2
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde poging tot verkrachting heeft de raadsvrouw bepleit dat er geen sprake is van de voor een bewezenverklaring vereiste dwang. Daartoe heeft zij wederom aangevoerd dat het NFI heeft geconcludeerd dat de hoeveelheid GHB, MDMA en ketamine weinig tot geen significante effecten veroorzaakt bij een volwassen persoon. Daarnaast heeft zij bepleit dat er geen sprake is geweest van een begin van uitvoering, aangezien de verdachte geen handelingen heeft verricht die het kennelijke doel hadden om het lichaam van het slachtoffer seksueel binnen te dringen. De raadsvrouw heeft daarbij benoemd dat er veel tijd zat tussen de eventuele inname door het slachtoffer en een eventuele ontmoeting tussen het slachtoffer en de verdachte. Tot slot heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte niet als doel had om het slachtoffer in een staat van bewusteloosheid of onmacht te brengen.
De rechtbank overweegt dat het opzettelijk en heimelijk toevoegen van een mengsel bevattende GHB, MDMA en ketamine in de beker van het slachtoffer kon resulteren in een staat van bewusteloosheid of onmacht bij het slachtoffer. Uit jurisprudentie volgt dat dit met dwang kan worden gelijkgesteld. In lijn met haar overwegingen bij feit 1 overweegt de rechtbank ook hier dat de omstandigheid dat de in deze zaak gebruikte hoeveelheid GHB, MDMA en ketamine in werkelijkheid weinig tot geen significante effecten veroorzaakt bij een volwassen persoon, niet in de weg staat aan een bewezenverklaring. Het gebruikte mengsel van verdovende middelen betreft in beginsel immers een deugdelijk middel om iemand in een staat van bewusteloosheid of onmacht te brengen, waardoor sprake kan zijn van een relatief ondeugdelijke poging.
Voor wat betreft het voor een bewezenverklaring vereiste opzet overweegt de rechtbank in lijn met haar overwegingen bij feit 1, dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer in een staat van bewusteloosheid of onmacht zou komen te verkeren. De verdachte heeft bovendien verklaard dat hij als doel voor ogen had om weer geslachtsgemeenschap met het slachtoffer te hebben. De rechtbank komt derhalve tot de conclusie dat het opzet van de verdachte zag op het slachtoffer in een zodanige toestand van weerloosheid te brengen, dat zij als gevolg daarvan niet of zeer moeilijk in staat was zich tegen seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, te verzetten en zij dit zou dulden tegen haar feitelijke wil in om dergelijke handelingen niet meer met de verdachte, haar ex, te verrichten. Aangezien de verdachte het mengsel van GHB, MDMA en ketamine daadwerkelijk in de beker van het slachtoffer heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een begin van uitvoering teneinde dit opzet te realiseren.
Hoewel de rechtbank zich realiseert dat in voorliggende zaak geen sprake is van een ‘typische’ poging tot verkrachting door middel van drogeren, komt de rechtbank gelet op bovenstaande overwegingen wel tot de conclusie dat het handelen van de verdachte kwalificeert als de ten laste gelegde poging tot verkrachting. De verdachte heeft namelijk een begin van uitvoering gemaakt met zijn plan om [het slachtoffer] na toediening van de verdovende middelen seks met hem te laten hebben, terwijl de relatie tussen hen beiden was beëindigd.
Feit 3
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde voorbereiding van verkrachting, heeft de raadsvrouw wederom bepleit dat de verdachte niet het opzet had op het in een staat van bewusteloosheid of onmacht brengen van het slachtoffer en dat hij niet het opzet had om tegen de wil van het slachtoffer seksuele handelingen te verrichten, waaronder het seksueel binnendringen. Voorts heeft de raadsvrouw wederom aangevoerd dat het NFI heeft geconcludeerd dat de hoeveelheid GHB, MDMA en ketamine weinig tot geen significante effecten veroorzaakt bij een volwassen persoon, waardoor het middel niet dienstig was voor het ten laste gelegde oogmerk.
De rechtbank overweegt dat het voor een bewezenverklaring van een strafbare voorbereiding ex artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voldoende is dat de bewezen verklaarde gedragingen strekten ter voorbereiding van het betreffende misdrijf en dat het opzet van de verdachte op het begaan daarvan was gericht.
Niet ter discussie staat dat de verdachte op 16 en 17 februari 2023 een mengsel van GHB, MDMA en ketamine voorhanden heeft gehad. De rechtbank overweegt dat het onderscheid tussen een absoluut en relatief ondeugdelijk middel ook van toepassing is op de strafbare voorbereiding ex artikel 46 Sr. Dat de werkelijke hoeveelheid van de betreffende stoffen weinig tot geen significante effecten veroorzaakt bij een volwassen persoon, doet gelet op het voorgaande dus niet ter zake. Een mengsel van GHB, MDMA en ketamine betreft immers een deugdelijk middel om iemand in een staat van bewusteloosheid of onmacht te brengen. Het voorhanden hebben van dit mengsel strekte dus ter voorbereiding van de in de tenlastelegging opgenomen verkrachting.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook aan het voor een bewezenverklaring vereiste opzet voldaan. Hieromtrent heeft de rechtbank immers reeds bij feit 2 geconcludeerd dat het opzet van de verdachte zag op het tegen de wil van het slachtoffer verrichten van seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen.
Feit 4
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde wederrechtelijke binnendringen van de woning van het slachtoffer, heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. De rechtbank stelt op basis van de weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte de woning van het slachtoffer heeft betreden, terwijl voor hem duidelijk was dat hij daar niet (meer) welkom was. Hem was immers, nadat hij zijn sleutel heeft moeten inleveren, door het slachtoffer verteld dat hij zich niet meer in de woning mocht begeven. Door op 16 en 17 februari 2023 toch de woning te betreden, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het wedderechtelijk binnendringen van de woning van het slachtoffer.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op meer
deretijdstippen
opof omstreeks 17 februari 2023 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een vloeistof met giftige stoffen in een glas te doen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 17 februari 2023 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om door een feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , een mengsel bestaande uit GHB
,MDMA en Ketamine in het drinken
van [slachtoffer] te gooien om haar zo te drogeren dat ze seksuele handelingen zou
dulden en verrichten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op 16 februari 2023 en 17 februari 2023 te Leiden ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten verkrachting (als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk stoffen, te weten een mengsel bestaande uit GHB, MDMA en Ketamine, voorhanden heeft gehad;
4
hij op meer
deretijdstippen in de periode van
16 februari 2023tot en met 17 februari 2023 te Leiden in de woning bij een ander, te weten bij [slachtoffer] , in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de tijd van 240 uren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 78 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en dat daaraan als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering wordt gekoppeld. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr wordt opgelegd voor een periode van 2 jaren, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] . De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat per overtreding vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 week, met een maximum van 8 weken. Ten aanzien van deze vrijheidsbeperkende maatregel heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van gelijke duur als het voorarrest op te leggen. De raadsvrouw heeft geen bezwaren geuit ten aanzien van de gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf. Ten aanzien van de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat een contactverbod beter als voorwaarde aan de gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf kan worden gekoppeld, omdat van de voorwaardelijke gevangenisstraf meer afschrikwekkend effect uitgaat.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Op 16 en 17 februari 2023 heeft de verdachte, terwijl hij wist dat hij daar niet welkom was, de woning van het slachtoffer betreden, waarna hij een mengsel van GHB, MDMA en ketamine in een beker van het slachtoffer heeft gedaan. Dit terwijl hij wist dat het slachtoffer dagelijks uit deze beker dronk en dat zij vanwege haar gezondheidsproblematiek medicatie gebruikte. De verdachte wist dit omdat hij in het verleden een langdurige relatie heeft gehad met het slachtoffer. Naar eigen zeggen heeft de verdachte gehandeld met het oogmerk dat het slachtoffer weer verliefd op hem zou worden en ze weer geslachtsgemeenschap zouden kunnen hebben. Door zijn handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan 4 strafbare feiten, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard. De verdachte heeft zich slechts laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften en is voorbij gegaan aan de wil van het slachtoffer en de negatieve gevolgen die ten gevolge van zijn gedragingen bij het slachtoffer konden optreden.
Het slachtoffer is via het plaatsen van een camera tot de ontdekking gekomen waar de verdachte mee bezig was. Dit moet een beangstigend zijn geweest voor het slachtoffer. Feiten als deze kunnen langdurige psychische en emotionele gevolgen hebben voor het slachtoffer. Temeer omdat dit alles heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, een plek waar zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Dat de feiten van grote impact hebben gehad op het slachtoffer, blijkt wel uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 december 2023, waaruit blijkt dat hij in de afgelopen 5 jaren niet is veroordeeld voor een soortgelijk feit. De rechtbank zal het strafblad dan ook niet meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage die op 29 april 2023 is opgesteld door [psycholoog] . De psycholoog komt tot de conclusie dat bij de verdachte geen sprake is van een psychische stoornis. Verder schrijft de psycholoog dat de verdachte hevig is geschrokken van hetgeen hij heeft bewerkstelligd. De psycholoog acht het risico op recidive laag en concludeert dat er veel factoren zijn die de kans op recidive verlagen. Vanuit het oogpunt van recidivebeperking acht de psycholoog dan ook geen interventies nodig. Wel acht de psycholoog het vanuit het zorgoogpunt denkbaar dat de verdachte enige tijd contact blijft houden met de reclassering.
Straf
De rechtbank zal er bij de strafoplegging rekening mee houden dat aangaande de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop. De bewezen verklaarde gedragingen met betrekking tot deze feiten leveren immers een samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, zodat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. Voorts zal de rechtbank er rekening mee houden dat de onder 3 en 4 bewezen verklaarde feiten in nauw verband staan met de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Tot slot zal de rechtbank er ook rekening mee houden dat het slachtoffer ter terechtzitting kenbaar heeft gemaakt dat zij niet wenst dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank zal derhalve aan de verdachte opleggen een taakstraf voor de tijd van 240 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 78 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering voor de duur van 1 jaar.
Vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr
Ter voorkoming van strafbare feiten en ter beveiliging van de maatschappij, meer specifiek het slachtoffer, zal de rechtbank aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr opleggen. De maatregel houdt in een contactverbod voor de duur van 2 jaren met het slachtoffer, te weten [slachtoffer] . Bij elke overtreding van het contactverbod zal vervangende hechtenis voor de duur van 1 week worden toegepast, met een maximum van 8 weken.
De rechtbank zal bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, aangezien zij er ernstig rekening mee houdt dat de verdachte zich belastend jegens het slachtoffer zal gedragen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 38v, 38w, 45, 46, 55, 57, 138, 242 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feiten 1 en 2:
eendaadse samenloop van
poging tot zware mishandeling
en
poging tot verkrachting;
ten aanzien van feit 3:
voorbereiding van verkrachting;
ten aanzien van feit 4:
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
90 (NEGENTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
78 (ACHTENZEVENTIG) DAGEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) JARENvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende het eerste jaar van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Schipholweg 128, Leiden, of een andere door de reclassering te bepalen locatie van de reclassering. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht om toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde daarin te begeleiden. Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
4 (VIER) MAANDEN;
legt op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht de maatregel op dat de veroordeelde voor de duur van 2 (twee) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , [geboortedatum slachtoffer] ;
beveelt dat vervangende hechtende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van 8 (acht) weken. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. I.C. Kranenburg, rechter,
mr. C.A.W. Zijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.L. Maassen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2024.